Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

1.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 113/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 22 februari 2010 — Frans Bosschaert tegen Belgische Staat, Slachthuizen Georges Goossens en Zonen NV en Slachthuizen Goossens NV

(Zaak C-96/10)

2010/C 113/44

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker

:

Frans Bosschaert

Verweerders

:

 

Belgische Staat

 

Slachthuizen Georges Goossens NV

 

Slachthuizen Goossens NV

Prejudiciële vragen

1.

Staat het gemeenschapsrecht eraan in de weg dat de nationale rechter de verjaringstermijn van vijf jaar, die in de interne rechtsorde voorzien is voor schuldvorderingen lastens de Staat, toepast op de vorderingen tot teruggave van heffingen die aan een lidstaat betaald zijn op grond van een gemengd stelsel van steun en heffingen dat niet enkel deels onrechtmatig, maar tevens deels onverenigbaar bleek te zijn met het gemeenschapsrecht, en die betaald zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding van een nieuw stelsel van steun en verplichte bijdragen dat het eerste stelsel vervangt, en dat bij eindbeslissing van de Commissie verenigbaar met het Gemeenschapsrecht werd verklaard, maar niet voorzover deze bijdragen met terugwerkende kracht worden opgelegd voor een periode die aan de datum van deze beschikking voorafgaat?

2.

Verzet het gemeenschapsrecht zich er tegen dat wanneer een lidstaat heffingen oplegt aan een particulier die op zijn beurt verplicht is de heffingen door te rekenen aan andere particulieren met wie hij een handelsactiviteit uitoefent in een sector waarvoor de lidstaat een gemengd stelsel van steun en heffingen opgelegd heeft. maar dit stelsel vervolgens niet enkel deels onrechtmatig, maar tevens deels onverenigbaar bleek te zijn met het gemeenschapsrecht, deze particulieren dan ten gevolge van nationale bepalingen onderworpen zijn aan een kortere verjaringstermijn voor terugvordering van met het gemeenschapsrecht strijdige bijdragen ten aanzien van de lidstaat, terwijl zij beschikken over een langere verjaringstermijn ten aanzien van een particuliere tussenpersoon om deze zelfde bijdragen terug te vorderen, zodat deze tussenpersoon zich mogelijk bevindt in een situatie waarbij de vordering tegen hem niet is verjaard, maar deze ten aanzien van de lidstaat wel, en deze tussenpersoon zodoende wel kan aangesproken worden door andere actoren en dan desgevallend de lidstaat in vrijwaring moet roepen. maar de bijdragen die hijzelf rechtstreeks betaalde aan de lidstaat, niet kan terugvorderen van deze lidstaat?

3.

Staat het gemeenschapsrecht eraan in de weg dat een lidstaat voor die lidstaat in vergelijking met het intern gemeenrecht specifiek gunstige nationale verjaringstermijnen succesvol kan inroepen als verweer tegen een door een particulier tegen hem ingestelde procedure ter bescherming van de rechten die de particulier ontleent aan het EEG-verdrag, in een geval als dat voorgelegd door de nationale rechter, waarin deze specifiek gunstige nationale verjaringstermijnen tot gevolg hebben dat de terugvordering van heffingen die aan de lidstaat betaald zijn op grond van een gemengd stelsel van steun en heffingen dat niet enkel deels onrechtmatig, maar tevens deels onverenigbaar bleek te zijn met het gemeenschapsrecht, onmogelijk wordt gemaakt, terwijl de strijdigheid met het gemeenschapsrecht pas werd vastgesteld door het toenmalige Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen na het verstrijken van die specifiek gunstige nationale verjaringstermijnen, zelfs als de onrechtmatigheid eerder bestond?