Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

20.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 317/14


Hogere voorziening ingesteld op 4 augustus 2010 door Bouygues SA en Bouygues Télécom SA tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 21 mei 2010 in de gevoegde zaken T-425/04, T-444/04, T-450/04 en T-456/04, Frankrijk e.a./Commissie

(Zaak C-399/10 P)

()

2010/C 317/27

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Bouygues SA, Bouygues Télécom SA (vertegenwoordigers: J. Vogel, F. Sureau, D. Theophile, avocats)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Franse Republiek, France Télécom SA, Association française des opérateurs de réseaux et services de télécommunications (AFORS Télécom)

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 21 mei 2010 in de gevoegde zaken T-425/04, T-444/04, T-450/04 en T-456/04;

toewijzing van de door de vennootschappen Bouygues SA en Bouygues Télécom SA geformuleerde vorderingen, te weten: 1) nietigverklaring van artikel 1 van beschikking 2006/621/EG van de Commissie (1) uitsluitend voor zover daarbij impliciet maar noodzakelijk is geweigerd de door de Franse staat in juli, september en oktober 2002 afgelegde verklaringen als steun aan te merken, en 2) nietigverklaring van artikel 2 van de beschikking, zodat de Franse staat verplicht is de vastgestelde steun van de vennootschap France Télécom terug te vorderen;

subsidiair, voor het geval het Hof zou oordelen dat het geding niet in staat van wijzen is, de zaak naar het Gerecht terugwijzen voor een nieuwe uitspraak in de gevoegde zaken T-425/04, T-444/04, T-450/04 en T-456/04 met inaanmerkingneming van de door het Hof geformuleerde rechtsopvatting;

de Commissie, de vennootschap France Télécom en de Franse staat verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren Bouygues en Bouygues Télécom twee middelen aan.

Als eerste middel, dat uit drie onderdelen bestaat, voeren rekwiranten aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn bevestiging van de analyse van de Commissie dat de door de Franse staat in juli, september en oktober 2002 afgelegde verklaringen, afzonderlijk noch tezamen, een of meer staatssteunmaatregelen vormden. Het Gerecht zou het begrip gebruik van staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU verkeerd hebben opgevat door te oordelen dat steunverklaringen slechts gebruik van overheidsmiddelen kunnen inhouden indien zij de vorm en het bedrag van de voorgenomen steun nader aangeven en onmiddellijk van toepassing, zeker en juridisch verbindend zijn (eerste onderdeel). Bovendien zou het Gerecht de voor de Commissie aangevoerde nationale rechtsregels verkeerd hebben opgevat door erop te wijzen dat ook volgens deze regels steunbeloften slechts verbindend zijn indien zij de modaliteiten en het bedrag van de beloofde steun nauwkeurig aangeven en niet afhankelijk zijn gesteld van de voorwaarde dat de schuldenaar zijn betalingsverplichtingen niet kan nakomen, terwijl volgens het nationale recht de belofte van een resultaat volstaat om de belover te verbinden. De voorwaarde betreffende het ontstaan van financiële moeilijkheden zou een garantieverbintenis niet in de weg staan en de omstandigheid dat de staat door zijn gedragingen de overtuiging doet ontstaan dat hij op een bepaalde wijze zal handelen, zou tot aansprakelijkheid van de staat kunnen leiden (tweede onderdeel). Ten slotte zou het Gerecht het begrip gebruik van staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU verkeerd hebben opgevat door te oordelen dat een dergelijk gebruik niet kan voortvloeien uit de reactie van de markten die voor de staat de feitelijke verplichting zou meebrengen om de financieringsproblemen van France Télécom te verhelpen (derde onderdeel).

Als tweede middel, dat uit twee onderdelen bestaat, voeren rekwiranten aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het als steun aanmerken van het aandeelhoudersvoorschot dat de staat in december 2002 in de vorm van een kredietlijn van 9 miljard EUR aan France Télécom heeft verleend. In dit verband wijzen Bouygues en Bouygues Télécom er in de eerste plaats op dat het Gerecht het begrip steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU verkeerd heeft opgevat door te oordelen dat het voordeel dat uit de aankondiging van de opening van een kredietlijn voortvloeit, niet nauw genoeg met de uit deze opening voortvloeiende overdracht van geldmiddelen is verbonden om tot het bestaan van staatssteun te kunnen concluderen. Rekwiranten stellen dat het Gerecht ten onrechte eist dat het voordeel en het gebruik van de geldmiddelen samenvallen.

In de tweede plaats wijzen rekwiranten erop dat het Gerecht het begrip steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU verkeerd heeft opgevat door het ter beschikking van France Télécom stellen van het bedrag van 9 miljard EUR buiten zijn context te beschouwen voor zijn conclusie dat dit geen specifiek voordeel in de vorm van een verhoging van de France Télécom ter beschikking staande financiële middelen opleverde, en door voor zijn oordeel of er sprake is van een dergelijk voordeel, geen rekening te houden met het vertrouwenwekkend effect van die maatregelen.


(1)  Beschikking 2006/621/EG van de Commissie van 2 augustus 2004 betreffende de door Frankrijk ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van France Télécom (PB L 257, blz. 11).