Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

19.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 89/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk) op 14 december 2010 — Littlewoods Retail Ltd e.a./Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs

(Zaak C-591/10)

2011/C 89/12

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Littlewoods Retail Ltd e.a.

Verwerende partij: Her Majesty’s Commissioners of Revenue and Customs

Prejudiciële vragen

1)

Indien een belastingplichtige te veel btw — die door de lidstaat is geïnd in strijd met de voorwaarden van de unierechtelijke btw-regels — heeft betaald, is dan de door de lidstaat geboden genoegdoening die enkel voorziet in (a) terugbetaling van de te veel betaalde hoofdsommen, en (b) betaling van enkelvoudige interest over die sommen krachtens een nationale regeling, zoals Section 78 van de Value Added Tax Act 1994, verenigbaar met het Unierecht?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, vereist dan het Unierecht dat de door een lidstaat geboden genoegdoening voorziet in (a) terugbetaling van de te veel betaalde hoofdsommen, en (b) betaling van samengestelde interest, als maatstaf voor de gebruikswaarde van de te veel betaalde sommen in de handen van de lidstaat, en/of het verlies van de gebruikswaarde van het geld aan de zijde van de belastingbetaler?

3)

Indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag ontkennend luidt, wat dient dan de genoegdoening waarin de lidstaat krachtens het Unierecht moet voorzien, naast de terugbetaling van de te veel betaalde hoofdsommen, in te houden met betrekking tot de gebruikswaarde van het te veel betaalde en/of de interest?

4)

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, vereist dan het in het Unierecht neergelegde doeltreffendheidsbeginsel dat een lidstaat nationaalrechtelijke beperkingen (zoals Sections 78 en 80 van de Value Added Tax Act 1994) buiten toepassing laat bij om het even welke nationale vorderingen of genoegdoeningen die de belastingplichtige anders ter beschikking zouden staan om de unierechtelijke rechten te doen gelden waarvan het bestaan is vastgesteld in het antwoord van het Hof van Justitie op de eerste drie vragen, of is het voldoende dat de nationale rechter dergelijke beperkingen enkel met betrekking tot één van die nationale vorderingen of genoegdoeningen buiten toepassing laat? Welke andere beginselen moeten de nationale rechter tot richtsnoer dienen bij de toepassing van dit unierechtelijke recht, teneinde deze toepassing in overeenstemming te brengen met het unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel?