Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

13.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 238/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 8 juni 2011 — EMS Bulgaria TRANSPORT OOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto”, grad Plovdiv, pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite (Directeur van de Directie „Betwisting en beheer van de tenuitvoerlegging” Plovdiv bij het centrale bestuur van het Nationaal Agentschap voor Inkomsten)

(Zaak C-284/11)

2011/C 238/12

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EMS Bulgaria TRANSPORT OOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto”, grad Plovdiv, pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite (Directeur van de Directie „Betwisting en beheer van de tenuitvoerlegging” Plovdiv bij het centrale bestuur van het Nationaal Agentschap voor Inkomsten)

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 179, lid 1, 180 en 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en het doeltreffendheidsbeginsel inzake de indirecte belasting, als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2008 Ecotrade (C-95/07 en C-96/07, Jurispr. blz. I-3457), aldus worden uitgelegd dat een vervaltermijn als bepaald in artikel 72, lid 1, van de btw-wet (in de versie van 2008), welke vervaltermijn, bij § 18 van de overgangs- en slotbepalingen bij de wet tot wijziging en aanvulling van de btw-wet, uitsluitend voor ontvangers van leveringen ten laste van wie de belastingvordering vóór 1 januari 2009 is ontstaan, is verlengd tot einde april 2009, toelaatbaar is, rekening houdend met de in het hoofdgeding aan de orde zijnde omstandigheden, namelijk

het vereiste in het nationale recht dat een persoon die een intracommunautaire verwerving heeft verricht en niet overeenkomstig de btw-wet is geregistreerd, zich om het recht op aftrek van voorbelasting te kunnen uitoefenen vrijwillig moet laten registreren, ook al voldoet hij niet aan de voorwaarden voor de verplichte registratie;

de nieuwe regeling van artikel 73a van de btw-wet (van kracht sinds 1 januari 2009), waarin is bepaald dat het recht op aftrek van voorbelasting moet worden verleend, ongeacht of de termijn van artikel 72, lid 1, van de btw-wet is nageleefd, indien de belasting verschuldigd is door de ontvanger, mits de levering niet is verborgen en in de boekhouding is opgenomen;

de latere wijziging van artikel 72, lid 1, van de btw-wet (sinds 1 januari 2010 van kracht), op grond waarvan het recht op aftrek van voorbelasting kan worden uitgeoefend in het belastingtijdvak waarin het recht is ontstaan, of in een van de twaalf daarop volgende belastingtijdvakken?

2)

Moet het beginsel van de fiscale neutraliteit als fundamenteel beginsel dat van belang is voor de instelling en de goede werking van het gemeenschappelijke btw-stelsel aldus worden uitgelegd dat een praktijk van fiscale controle als die in het hoofdgeding, die de laattijdige berekening van de btw erkent en daarvoor als sanctie rente oplegt en bovendien een sanctie in de vorm van de weigering van een recht op aftrek van voorbelasting oplegt, toelaatbaar is in de concrete omstandigheden die bij verzoekster in cassatie voorhanden zijn, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de omzet niet is verborgen en in de boekhouding is opgenomen, de belastingadministratie over de nodige informatie beschikt, en geen sprake is van misbruik en de begroting geen schade heeft geleden?


(1)  PB L 347, blz. 1.