Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

24.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Magyar Köztársaság Legfelsőbb Bíróság (Hongarije) op 29 juni 2011 — Gábor Tóth/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-magyarországi Regionális Adó Főigazgatósága, rechtsopvolger van Adó- és Pénzügyi Ellenőrzési Hivatal Hatósági Főosztály Észak-magyarországi Kihelyezett Hatósági Osztály

(Zaak C-324/11)

2011/C 282/06

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Magyar Köztársaság Legfelsőbb Bírósága (Hooggerechtshof van de Republiek Hongarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gábor Tóth

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-magyarországi Regionális Adó Főigazgatósága, rechtsopvolger van Adó- és Pénzügyi Ellenőrzési Hivatal Hatósági Főosztály Észak-magyarországi Kihelyezett Hatósági Osztály

Prejudiciële vragen

1)

Is de uitlegging van het recht volgens welke de geadresseerde van een factuur zijn recht op aftrek niet kan uitoefenen wanneer de vergunning van de eenmansondernemer die de factuur heeft uitgereikt, vóór de uitvoering van de overeenkomst of het uitreiken van de factuur door de gemeentesecretaris is ingetrokken, in strijd met het beginsel van fiscale neutraliteit (artikel 9 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1))?

2)

Kan het feit dat de eenmansondernemer die de factuur heeft uitgereikt de door hem tewerkgestelde werknemers niet heeft aangemeld („zwartwerk”) en dat de belastingdienst om die reden heeft vastgesteld dat „hij geen aangemelde werknemers heeft”, gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit, tot gevolg hebben dat de geadresseerde van de factuur zijn recht op aftrek niet kan uitoefenen?

3)

Moet worden geoordeeld dat de geadresseerde van de factuur onzorgvuldig is geweest wanneer hij niet is nagegaan of tussen de op de bouwplaats werkende werknemers en de opsteller van de factuur een rechtsbetrekking bestond, dan wel of laatstgenoemde had voldaan aan zijn fiscale verplichtingen tot aanmelding of andere verplichtingen ten aanzien van die werknemers? Moet worden geoordeeld dat dit gedrag een objectief feit is waaruit blijkt dat de geadresseerde van de factuur wist of had moeten weten dat hij bij btw-fraude betrokken was?

4)

Kan de nationale rechter, gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit, rekening houden met de genoemde omstandigheden wanneer hij op basis van zijn algemene beoordeling tot de conclusie komt dat de economische handeling niet tussen de in de factuur vermelde personen heeft plaatsgevonden?


(1)  Richtlijn van 28 november 2006 (PB L 347, blz. 1).