Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

14.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven Administrativen Sad (Bulgarije) op 2 november 2011 — Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto”/Orfey Balgaria EOOD

(Zaak C-549/11)

2012/C 13/14

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven Administrativen Sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto”

Verwerende partij: Orfey Balgaria EOOD

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 63 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), aldus te worden uitgelegd dat het geen uitzondering toestaat waarbij het belastbare feit van de oprichting van bepaalde wooneenheden van een gebouw plaatsvindt vóór het tijdstip waarop het werk daadwerkelijk wordt uitgevoerd, en dit (belastbare feit) aldus wordt geacht samen te vallen met het tijdstip waarop het belastbare feit van de als tegenprestatie te verrichten handeling plaatsvindt, te weten het tijdstip waarop een opstalrecht voor andere wooneenheden in dit gebouw wordt toegekend, hetgeen ook de tegenprestatie voor de oprichting van het gebouw vormt?

2)

Is een nationale bepaling die erin voorziet dat in alle gevallen waarin de tegenprestatie volledig of gedeeltelijk uit goederen en diensten bestaat, de normale waarde van het geleverde goed of van de dienstverrichting als maatstaf van heffing wordt gehanteerd, verenigbaar met de artikelen 73 en 80 van richtlijn 2006/112?

3)

Dient artikel 65 van richtlijn 2006/112 aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de btw op de waarde van de vooruitbetaling verschuldigd wordt wanneer niet met geld wordt betaald, of moet deze bepaling ruim worden uitgelegd en moet worden aangenomen dat ook in die gevallen de btw verschuldigd wordt en de belastingheffing op basis van de financiële tegenwaarde van de als tegenprestatie te verrichten handeling dient te geschieden?

4)

Ingeval bij de derde vraag de tweede variant geldt, kan dan, gelet op de concrete omstandigheden, het in casu vastgestelde opstalrecht als een vooruitbetaling in de zin van artikel 65 van richtlijn 2006/112 worden opgevat?

5)

Hebben de artikelen 63, 65 en 73 van richtlijn 2006/112 rechtstreekse werking?


(1)  PB L 347, blz. 1.