Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

16.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 79/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Administrativen Sad Sofia-grad (Bulgarije) op 14 januari 2013 — „Max Pen” EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i izpalnenie na proizvodstvoto” Sofia

(Zaak C-18/13)

2013/C 79/17

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen Sad Sofia-grad (Bulgarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Max Pen” EOOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i izpalnenie na proizvodstvoto”

Prejudiciële vragen

1)

Moeten feitelijke omstandigheden volgens het Unierecht voor de aftrek van belasting worden behandeld als verband houdend met „belastingfraude”, wanneer de op de factuur vermelde dienstverrichter of zijn onderaannemer niet beschikt over het personeel, de materiële middelen en de activa die noodzakelijk zijn om de dienst te verrichten, de kosten van de feitelijke verrichting van de dienst niet zijn gedocumenteerd en niet in zijn boekhouding zijn opgenomen, en documenten in de vorm van een overeenkomst en een proces-verbaal van ontvangst en overname, die vals zijn wat de hoedanigheid van uitreiker betreft van de personen die deze namens de dienstverrichter hebben ondertekend, zijn overgelegd als bewijs van de verschuldigde wederzijdse prestaties en de verrichting van de dienst, waarvoor een factuur met btw is opgesteld en het recht op vooraftrek is uitgeoefend?

2)

Omvat de uit het Unierecht en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie voortvloeiende verplichting van de rechter om het recht op aftrek in geval van belastingfraude te weigeren, ook de verplichting van de nationale rechter ambtshalve vast te stellen dat er in de omstandigheden van het hoofdgeding sprake is van belastingfraude, wanneer hij, rekening houdend met de verplichting van nationaal recht om de zaak ten gronde af te doen, het verbod om verzoekster minder gunstig te behandelen, de beginselen van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en rechtszekerheid alsmede de verplichting ambtshalve toepassing te geven aan de relevante wettelijke bepalingen, nieuwe feiten moet beoordelen die voor het eerst voor hem zijn aangevoerd, alsmede alle bewijs, waaronder bewijs dat betrekking heeft op schijntransacties, valse documenten en documenten met een onjuiste inhoud?

3)

Volgt — met betrekking tot de verplichting van de rechter om het recht op aftrek in geval van belastingfraude te weigeren — uit artikel 178, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, dat, voor de uitoefening van het recht op aftrek, de dienst daadwerkelijk door de op de factuur vermelde dienstverrichter of zijn onderaannemer moet zijn verricht?

4)

Betekent het vereiste in artikel 242 van richtlijn 2006/112 om een boekhouding te voeren die voldoende gegevens bevat om de controle op het recht op aftrek mogelijk te maken, dat ook de overeenkomstige nationale wettelijke bepalingen inzake jaarrekeningen van de lidstaat, die voorzien in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen van het Unierecht, moeten worden nageleefd, of ziet het enkel op het vereiste tot bewaring van de in deze richtlijn genoemde documenten voor de boekhouding inzake de btw, namelijk facturen, btw-aangiften en lijsten?

Indien de tweede optie de juiste is, moet ook de volgende vraag worden beantwoord:

Brengt het vereiste in artikel 226, lid 1, punt 6, van richtlijn 2006/112, dat bepaalt dat de facturen „de omvang en de aard van de verrichte diensten” moeten bevatten, mee dat in het geval van dienstverrichtingen de facturen of een in samenhang daarmee uitgereikt document gegevens moeten bevatten over de daadwerkelijke verrichting van de dienst, dit wil zeggen objectieve omstandigheden die kunnen worden gecontroleerd, zowel voor het bewijs dat de dienst daadwerkelijk is verricht, als voor het bewijs dat deze is verricht door de dienstverrichter die op de factuur staat vermeld?

5)

Moet artikel 242 van richtlijn 2006/112, volgens hetwelk een boekhouding moet worden gevoerd die voldoende gegevens bevat om de controle van het recht op aftrek mogelijk te maken, in samenhang met de artikelen 63 en 273 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale bepaling volgens welke een dienst als verricht wordt beschouwd op het tijdstip waarop de voorwaarden voor de erkenning van de hieruit voorvloeiende opbrengsten zijn vervuld volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening, die voorzien in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen van het Unierecht en met de beginselen inzake het boekhoudkundige bewijs van zakelijke transacties, de voorrang van de inhoud boven de vorm, alsmede de vergelijkbaarheid van opbrengsten en kosten?


(1)  PB L 347, blz. 1.