Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

15.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 18 maart 2013 — Staatssecretaris van Economische Zaken, Staatssecretaris van Financië, andere partij: Q

(Zaak C-133/13)

2013/C 171/25

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers:

 

Staatssecretaris van Economische Zaken

 

Staatssecretaris van Financiën

Andere partij: Q

Prejudiciële vragen

1)

Vormt het belang van behoud van nationaal natuurschoon en cultuurhistorisch erfgoed, zoals aan de orde in de Natuurschoonwet 1928, een dwingende reden van algemeen belang, die een regeling rechtvaardigt, waarin de toepassing van een vrijstelling van schenkbelasting (invorderingsfaciliteit) wordt beperkt tot in Nederland gelegen landgoederen?

2)

a)

Kunnen de autoriteiten van een lidstaat, in het kader van het onderzoek of een in een andere lidstaat gelegen onroerende zaak kan worden aangewezen als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928, voor bijstand van autoriteiten van de lidstaat waarin de onroerende zaak is gelegen, een beroep doen op richtlijn 2010/24/EU (1) van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen, wanneer de aanwijzing als landgoed op grond van die wet tot gevolg heeft dat een vrijstelling wordt verleend van de invordering van de schenkbelasting die op het moment van schenking van die onroerende zaak verschuldigd zal zijn?

b)

Indien vraag 2) a. bevestigend moet worden beantwoord, moet het begrip „administratief onderzoek” in artikel 3, zevende lid, van richtlijn 2011/16/EU (2) van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van richtlijn 77/799/EEG zo worden uitgelegd dat hieronder tevens een onderzoek ter plaatse kan worden begrepen?

c)

Indien vraag 2) b. bevestigend moet worden beantwoord, kan voor de invulling van het begrip „administratieve onderzoeken” in artikel 5, eerste lid, van richtlijn 2010/24/EU […] worden aangesloten bij de definitie van het begrip „administratief onderzoek” in artikel 3, zevende lid, van richtlijn 2011/16/EU […]?

3)

Indien vraag 2) a., vraag 2) b. of vraag 2) c. ontkennend moet worden beantwoord, dient het beginsel van loyale samenwerking, zoals neergelegd in artikel 4, derde lid, van het VEU, in samenhang beschouwd met artikel 167, tweede lid, van het VWEU, aldus te worden uitgelegd dat het met zich brengt dat, wanneer een lidstaat een andere lidstaat verzoekt om medewerking te verlenen bij het onderzoek of een in die andere lidstaat gelegen onroerende zaak kan worden aangewezen als landgoed in de zin van een wet die de instandhouding en bescherming van nationaal natuurschoon en cultuurhistorisch erfgoed tot doel heeft, de verzochte lidstaat gehouden is deze medewerking te verlenen?

4)

Kan een beperking van het vrij verkeer van kapitaal worden gerechtvaardigd door een beroep op de noodzaak van het waarborgen van doeltreffende fiscale controles, indien de doeltreffendheid van deze controles enkel in gevaar lijkt te kunnen worden gebracht door de omstandigheid dat nationale autoriteiten gedurende het tijdvak van 25 jaren als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Natuurschoonwet 1928 naar een andere lidstaat moeten reizen om daar de noodzakelijke controles te verrichten?


(1)  PB L 84, blz. 1.

(2)  PB L 64, blz. 1.