25.1.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 24/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 30 oktober 2013 — Finanzamt Ulm/Ingeborg Wagner-Raith als rechtsopvolgster van Maria Schweier
(Zaak C-560/13)
2014/C 24/07
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verweerder en verzoeker tot „Revision”: Finanzamt Ulm
Verzoekster en verweerster in „Revision”: Ingeborg Wagner-Raith als rechtsopvolgster van Maria Schweier
Andere partij: Bundesministerium der Finanzen
Prejudiciële vragen
1) |
Verzet het vrije kapitaalverkeer van artikel 73 B EG-Verdrag (sinds 1 mei 1999 artikel 56 EG) (1) zich, ingeval van deelneming in fondsen uit derde landen, niet tegen een nationale regeling (hier: § 18, lid 3, AuslInvestmG) die bepaalt dat aan binnenlandse deelnemers in buitenlandse beleggingsfondsen onder bepaalde voorwaarden naast de uitkeringen fictieve inkomsten ten belope van 90 % van het verschil tussen de eerste en de laatste prijs van wederinkoop van het jaar, maar ten minste 10 % van de laatste prijs van wederinkoop (of van de beurs- of marktwaarde) dienen te worden toegerekend, omdat de sinds 31 december 1993 in wezen ongewijzigde regeling in verband staat met de verrichting van financiële diensten in de zin van de grandfatheringregeling van artikel 73 C, lid 1, EG-Verdrag (sinds 1 mei 1999 artikel 57, lid 1, EG) (2)? Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: |
2) |
Vormt de deelneming in een dergelijk beleggingsfonds dat gevestigd is in een derde land steeds een directe investering in de zin van artikel 73 C, lid 1, EG-Verdrag (sinds 1 mei 1999 artikel 57, lid 1, EG) of is zulks afhankelijk van de vraag of de deelneming op grond van nationale bepalingen van het land van vestiging van het fonds of op andere gronden aan de belegger de mogelijkheid biedt effectief deel te hebben in het bestuur van of de controle over het beleggingsfonds? |
(1) Artikel 63 VWEU.
(2) Artikel 64, lid 1, VWEU.