Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

27.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 138/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Bruxelles (België) op 6 februari 2015 — Belgische Staat - FOD Financiën/ING International SA, rechtsopvolgster van ING Dynamic SA

(Zaak C-48/15)

(2015/C 138/44)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Bruxelles

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat — FOD Financiën

Verwerende partij: ING International SA, rechtsopvolgster van ING Dynamic SA

Prejudiciële vragen

1)

Moet richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (1), en meer bepaald de gecombineerde artikelen 2, 4, 10 en 11 ervan, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen nationaalrechtelijke bepalingen zoals de artikelen 161 en 162 van het Belgische wetboek der successierechten, die zijn gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003 en verband houden met de taks op de collectieve beleggingsinstellingen, voor zover deze taks jaarlijks van collectieve beleggingsinstellingen die in een andere lidstaat in de vorm van een kapitaalvennootschap zijn opgericht en hun rechten van deelneming in België verhandelen, wordt geheven over het totaalbedrag van hun in België geplaatste rechten van deelneming verminderd met het bedrag van de inkoop of terugbetaling van dergelijke inschrijvingen, met als gevolg dat de in België door dergelijke collectieve beleggingsinstellingen aangetrokken bedragen aan die taks worden onderworpen zolang zij ter beschikking blijven van die instellingen?

2)

Moeten de artikelen 49 EG tot en met 55 EG en de artikelen 56 EG tot en met [60] EG, eventueel gelezen in samenhang met de artikelen 10 EG en 293, tweede streepje, EG, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat het aanknopingscriterium van een belasting zoals die in de artikelen 161 en volgende van het Belgische wetboek der successierechten eenzijdig wijzigt door een op de woonplaats van de belastingplichtige gebaseerd persoonlijk aanknopingscriterium, dat is erkend in het internationale belastingrecht, te vervangen door een vermeend reëel aanknopingscriterium dat niet wordt erkend in het internationale belastingrecht aangezien de lidstaat in het kader van de uitoefening van zijn fiscale soevereiniteit uitsluitend ten aanzien van buitenlandse ondernemingen voorziet in een specifieke sanctie zoals die van artikel 162, [tweede] alinea, van het Belgische wetboek der successierechten?

3)

Moeten de artikelen 49 EG en 56 EG, eventueel gelezen in samenhang met de artikelen 10 EG en 293, tweede streepje, EG, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een belasting als hierboven beschreven, die een extra financiële last is die het verhandelen van hun rechten van deelneming in België kan belemmeren, aangezien bij die belasting geenszins rekening wordt gehouden met de belastingen die van collectieve beleggingsinstellingen die in een andere lidstaat zijn opgericht reeds worden geheven in de lidstaat van oorsprong?

4)

Moet richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (2), eventueel gelezen in samenhang met de artikelen 10 EG en 293, tweede streepje, EG, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een belasting als hierboven beschreven, voor zover deze afbreuk doet aan het hoofddoel van de richtlijn, het verhandelen van rechten van deelneming in collectieve beleggingsinstellingen in de Europese Unie gemakkelijker maken?

5)

Moeten de artikelen 49 EG en 56 EG aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen administratieve lasten die voor in een andere lidstaat opgerichte collectieve beleggingsinstellingen die hun rechten van deelneming in België verhandelen, voortvloeien uit de heffing van een belasting als hierboven beschreven?

6)

Moeten de artikelen 49 EG en 56 EG aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationaalrechtelijke bepaling zoals artikel 162, tweede alinea, van het Belgische wetboek der successierechten voor zover deze bepaling voorziet in een specifieke sanctie voor collectieve beleggingsinstellingen die in een andere lidstaat zijn opgericht en hun rechten van deelneming in België verhandelen, namelijk het door een rechter opgelegd verbod om in de toekomst rechten van deelneming in België te plaatsen wanneer zij hun aangifte niet uiterlijk op 31 maart van elk jaar indienen of wanneer zij de hierboven beschreven taks niet betalen?


(1)  PB L 249, blz. 25.

(2)  PB L 375, blz. 3.