4.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 146/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Grondwettelijk Hof (België) op 13 februari 2015 – X, andere partij: Ministerraad
(Zaak C-68/15)
(2015/C 146/24)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Grondwettelijk Hof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: X
Verweerder: Ministerraad
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een nationale regeling waarbij:
|
2) |
Moet artikel 5, lid 1, van richtlijn 2011/96/EU (1) van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten aldus worden geïnterpreteerd dat er sprake is van een bronbelasting wanneer een bepaling van nationaal recht voorschrijft dat bij een winstuitkering van een dochteronderneming aan de moedermaatschappij een belasting wordt opgelegd doordat in hetzelfde belastbare tijdperk dividenden worden uitgekeerd en het fiscale resultaat geheel of gedeeltelijk wordt verminderd met de aftrek voor risicokapitaal en/of overgedragen fiscale verliezen, terwijl de winst op basis van de nationale wetgeving niet belastbaar zou zijn wanneer zij bij de dochteronderneming bleef en niet aan de moedermaatschappij werd uitgekeerd? |
3) |
Moet artikel 4, lid 3, van richtlijn 2011/96/EU aldus worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een nationale regeling waarbij een belasting wordt geheven op de uitkering van dividenden, indien die regeling tot gevolg heeft dat indien een vennootschap een ontvangen dividend in een later jaar uitkeert dan het jaar waarin ze het zelf heeft ontvangen, ze belast wordt op een deel van het dividend dat de drempel bepaald in het vermelde artikel 4, lid 3, van de richtlijn overschrijdt, terwijl dat niet het geval is wanneer die vennootschap een dividend opnieuw uitkeert in het jaar waarin ze het ontvangt? |
(1) PB L 345, blz. 8.