Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

3.8.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 254/10


Beroep ingesteld op 27 mei 2015 — Commissie/Griekenland

(Zaak C-244/15)

(2015/C 254/13)

Procestaal: Grieks.

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en W. Roels)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vaststelling dat de Helleense Republiek, door een wettelijke regeling vast te stellen en te handhaven krachtens welke de eerste woning is vrijgesteld van erfbelasting, die discriminerend is omdat zij enkel van toepassing is op burgers van de Europese Unie die ingezetenen van Griekenland zijn, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie alsook artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

verwijzing van de Helleense Republiek in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De uiteenlopende fiscale behandeling van ingezetenen van Griekenland die geen onroerende goederen in eigendom hebben (die zijn vrijgesteld van erfbelasting) en niet-ingezetenen met betrekking tot de eerste woning die door erfopvolging is verworven, vormt een ongerechtvaardigde beperking van het vrij verkeer van kapitaal in de zin van artikel 63 VWEU (zie ook artikel 65 VWEU).

2.

De uiteenlopende fiscale behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen van Griekenland vormt een ongerechtvaardigd verschil tussen vergelijkbare situaties, aangezien niet-ingezetenen naar Griekenland kunnen verhuizen, in welk geval zij zich in dezelfde situatie bevinden als personen die al ingezetenen van Griekenland waren, en aangezien de vrijstelling niet gekoppeld is aan bewoning door de eigenaar van het door erfopvolging verworven onroerende goed. De verblijfplaats kan dus geen criterium zijn voor een belastingvrijstelling. De verblijfplaats verbergt het criterium van de nationaliteit; ingezetenen van Griekenland zullen immers overwegend Griekse staatsburgers zijn en omgekeerd.

3.

Het bovengenoemde onderscheid, dat niet gekoppeld is aan de bewoning van het goed door de eigenaar, kan niet worden gerechtvaardigd door criteria van sociale politiek of door de noodzaak overheidsinkomsten zeker te stellen.