Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

13.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 22 februari 2016 — Polbud — Wykonawstwo sp. z o.o.

(Zaak C-106/16)

(2016/C 211/29)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Najwyższy

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Polbud — Wykonawstwo sp. z o.o.

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten de artikelen 49 en 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zich ertegen dat een lidstaat, waarin een handelsvennootschap (vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) werd opgericht, nationale bepalingen toepast die de schrapping uit het handelsregister afhankelijk stellen van de ontbinding van de vennootschap na het doorvoeren van de liquidatie, wanneer de vennootschap in een andere lidstaat wordt heropgericht op grond van een besluit van de aandeelhouders om de in de oprichtingsstaat verkregen rechtspersoonlijkheid voort te zetten?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord:

2)

Kunnen de artikelen 49 en 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de uit de nationale bepalingen voortvloeiende verplichting om over te gaan tot de procedure van liquidatie van de vennootschap — hetgeen de afhandeling van de lopende zaken, de inning van de schuldvorderingen, de nakoming van de verplichtingen en de realisatie van de activa, de uitbetaling van de schuldeisers of het stellen van zekerheden ten aanzien van die schuldeisers, de indiening van een financieel verslag over deze verrichte handelingen en de aanwijzing van de bewaarder van de boeken en bescheiden vereist –, die voorafgaat aan de ontbinding ervan, die plaatsvindt op het tijdstip van schrapping uit het register, een passend, noodzakelijk en evenredig middel is ter bescherming van het legitieme algemene belang, bestaande in de bescherming van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers van de migrerende vennootschap?

3)

Dienen de artikelen 49 en 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging wanneer een vennootschap — met het oog op de omzetting in een vennootschap van een andere lidstaat — de maatschappelijke zetel verplaatst naar die andere lidstaat, zonder de zetel van de hoofdonderneming te wijzigen, die in de oprichtingsstaat blijft?