Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

13.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/37


Hogere voorziening ingesteld op 12 april 2016 door Dirk Andres (curator van de failliete boedel van de Heitkamp BauHolding GmbH, voorheen Heitkamp BauHolding) tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 4 februari 2016 in zaak T-287/11, Heitkamp BauHolding GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-203/16 P)

(2016/C 211/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Dirk Andres (curator van de failliete boedel van de Heitkamp BauHolding GmbH) (vertegenwoordigers: W. Niemann, S. Geringhoff en P. Dodos, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

het dictum van het arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 in zaak T-287/11 ten dele vernietigen, namelijk voor zover het beroep daarbij is verworpen (punten 2 en 3 van het dictum), en de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toewijzen en bijgevolg besluit 2011/527/EU van de Commissie van 26 januari 2011 betreffende de steunmaatregel van Duitsland C 7/10 (ex CP 250/09 en NN 5/10) „KStG, Sanierungsklausel” (1) nietig verklaren;

subsidiair, het dictum van het hierboven genoemde arrest van het Gerecht vernietigen voor zover daarbij het beroep is afgewezen (punten 2 en 3 van het dictum) en de zaak naar het Gerecht terugverwijzen;

gerekwireerde verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant de volgende middelen aan:

Rekwirant laakt allereerst een aantal procedurefouten. Het Gerecht zou zijn slotsom met betrekking tot de afbakening van het referentiekader, de selectiviteit van de maatregel en de rechtvaardiging van de maatregel niet of slechts met tegenstrijdigheden hebben gemotiveerd, en zou daarbij tegelijkertijd het recht van rekwirant om te worden gehoord, hebben geschonden door voorbij te gaan aan diens betoog.

Verder stelt rekwirant schending van artikel 107 VWEU en daartoe formuleert hij de volgende grieven:

Ten eerste zou het Gerecht het referentiekader onjuist hebben afgebakend door de eerste en de tweede fase van het onderzoek naar de selectiviteit door elkaar te halen en daarbij ten onrechte de in § 8c, lid 1, KStG (wet vennootschapsbelasting) vervatte regeling van de uitsluiting het benutten van de verliezen als de doorslaggevende basisregel en het behoud van de verliezen op grond van de „saneringsclausule” van § 8c, lid 1a, KStG als uitzondering daarop te beschouwen. Daarbij zou het Gerecht eraan zijn voorbijgegaan dat de saneringsclausule een onderdeel van de meer algemene en het op het Duitse constitutionele recht berustende normale belastingregel van overdracht van de verliezen in de zin van § 10d EStG (wet inkomstenbelasting) is.

Ten tweede zou het Gerecht ten onrechte hebben geoordeeld dat de „saneringsclausule” selectief is. Het Gerecht zou eraan zijn voorbijgegaan dat de „saneringsclausule” juist niet voorziet in een personele werkingssfeer, maar veeleer ten goede komt aan alle ondernemingen ongeacht de aard of het voorwerp ervan. De „saneringsclausule” zou zonder onderscheid gelden voor alle ondernemingen die in economische moeilijkheden zijn geraakt. In dit verband is het Gerecht ook eraan voorbijgegaan dat ondernemingen in moeilijkheden en gezonde ondernemingen zich met betrekking tot het hoofddoel van de regeling van het laten vervallen van de verliezen niet in een feitelijk en rechtens vergelijkbare situatie bevinden. In de gevallen waarin de „saneringsclausule” geldt, is het volgens de door de wetgever verrichte typering uitgesloten dat misbruik wordt gemaakt van de verliezen.

Ten derde zou het Gerecht in elk geval ten onrechte hebben geoordeeld dat de „saneringsclausule” niet gerechtvaardigd was. Rekwirant stelt dat de „saneringsclausule” niet de ondersteuning van ondernemingen in moeilijkheden beoogt, maar ervoor wil zorgen dat deze ondernemingen naar draagkracht worden belast, hetgeen een inherent doel van het Duitse belastingrecht is. Het behoud van de verliezen heeft in het bijzonder tot doel, ervoor te zorgen dat over zogenoemde „schijnwinsten”, die ontstaan uit de afstand van vorderingen uit leningen, door verrekening met verliezen uiteindelijk geen belasting wordt geheven.


(1)  PB L 235, blz. 26.