23.1.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 22/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 2 november 2016 — „TTL” EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia
(Zaak C-553/16)
(2017/C 022/15)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Varhoven administrativen sad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:„TTL” EOOD
Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia
Prejudiciële vragen
1) |
Is een nationale wettelijke bepaling als artikel 175, lid 2, punt 3, DOPK, op grond waarvan een ingezeten vennootschap die aan bronheffing onderworpen inkomsten uitbetaalt, verplicht is interest te betalen voor de periode vanaf het verstrijken van de termijn voor de betaling van de belasting op de inkomsten tot op de dag waarop de in een andere lidstaat gevestigde niet-ingezetene het bewijs levert dat is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting met de Republiek Bulgarije, ook wanneer op basis van die overeenkomst de belasting niet of in geringere mate moet worden betaald, verenigbaar met artikel 5, lid 4, en artikel 12, onder b), VWEU? |
2) |
Zijn een wettelijke bepaling als artikel 175, lid 2, punt 3, DOPK en een praktijk van de belastingdienst, volgens welke van de vennootschap die aan bronheffing onderworpen inkomsten uitbetaalt, interest kan worden geheven voor de periode vanaf het verstrijken van de termijn voor de betaling van de belasting op de inkomsten tot op de dag waarop de in een andere lidstaat gevestigde niet-ingezetene het bewijs levert dat is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting met de Republiek Bulgarije, ook wanneer op basis van die overeenkomst de belastingen niet of in geringere mate moeten worden betaald, verenigbaar met de artikelen 49, 54, 63 en 65, leden 1 en 3, VWEU? |