Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Avis juridique important

|

62000J0333

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 november 2002. - Eila Päivikki Maaheimo. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tarkastuslautakunta - Finland. - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - 'Gezinsbijslagen' - Uitkering voor kinderopvang thuis - Voorwaarde van verblijf van kind. - Zaak C-333/00.

Jurisprudentie 2002 bladzijde I-10087


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gemeenschapsregeling - Materiële werkingssfeer - Daaronder vallende en daarvan uitgesloten uitkeringen - Onderscheidingscriteria - Uitkering voor kinderopvang thuis - Daaronder begrepen

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad)

2. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gemeenschapsregeling - Materiële werkingssfeer - Daaronder vallende en daarvan uitgesloten uitkeringen - Onderscheidingscriteria - Uitkering als tegemoetkoming in gezinslasten van rechthebbende - Uitkering voor kinderopvang thuis - Daaronder begrepen

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 1, sub u-i, en 4, lid 1, sub h)

3. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Werknemer die aan wettelijke regeling van lidstaat is onderworpen, maar met zijn gezin in andere lidstaat woont - Recht van echtgenoot op uitkering voor kinderopvang thuis waarin wettelijke regeling van staat van tewerkstelling voorziet

(Verordening nr.1408/71 van de Raad, art. 73)

Samenvatting


$$1. Een uitkering kan alleen dan als een socialezekerheidsuitkering worden beschouwd, wanneer zij zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften aan de rechthebbenden wordt toegekend op grond van een wettelijk omschreven positie.

Een uitkering als de uitkering voor kinderopvang thuis op grond van de laki (1128/96) lasten kotihoidon ja yksityisen hoidon tuesta (wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis en voor particuliere kinderopvang) voldoet aan deze voorwaarde: de bepalingen betreffende de toekenning van deze uitkering kennen aan de uitkeringsgerechtigden een wettelijk omschreven recht toe en zowel het basisbedrag als de opvangtoeslag worden automatisch toegekend aan personen die aan bepaalde objectieve criteria voldoen, zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften.

( cf. punten 22-23 )

2. Een uitkering als de uitkering voor kinderopvang thuis op grond van de laki (1128/96) lasten kotihoidon ja yksityisen hoidon tuesta (wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis en voor particuliere kinderopvang) valt onder de definitie van gezinsbijslagen en heeft derhalve betrekking op het in artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 genoemde risico. Zij is immers bedoeld om de gezinslasten in de zin van artikel 1, sub u-i, van die verordening te bestrijden.

De uitdrukking bestrijding van de gezinslasten" in artikel 1, sub u-i, van verordening nr. 1408/71, dat de gezinsbijslagen" definieert, dient aldus te worden uitgelegd, dat zij met name ziet op een overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.

( cf. punten 24-25, dictum 1 )

3. Volgens artikel 73 van verordening nr. 1408/71 heeft de werknemer op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.

Wanneer een werknemer met zijn gezin in een andere lidstaat woont dan die waarvan de wetgeving op hem van toepassing is, kan ook de echtgenoot zich op genoemd artikel beroepen.

Artikel 73 van verordening nr. 1408/71 beoogt te verhinderen dat een lidstaat de toekenning van een gezinsbijslag kan laten afhangen van de voorwaarde dat de gezinsleden van de werknemer in de uitkerende lidstaat wonen, teneinde de communautaire werknemer niet ervan te weerhouden zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen. Derhalve is de invoering van een voorwaarde van daadwerkelijk verblijf a fortiori in strijd met het doel van dat artikel.

Artikel 73 van verordening nr. 1408/71 moet daarom aldus worden uitgelegd dat wanneer de toekenning van een uitkering als de uitkering voor kinderopvang thuis afhangt van het daadwerkelijke verblijf van het kind op het grondgebied van de bevoegde lidstaat, deze voorwaarde vervuld moet worden geacht wanneer het kind op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft.

( cf. punten 31-34, dictum 2 )

Partijen


In zaak C-333/00,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Tarkastuslautakunta (Finland), in een procedure ingeleid door

Eila Päivikki Maaheimo,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 4, lid 1, sub h, 10 bis, 73 en 75 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: R. Schintgen, president van de Tweede kamer, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, V. Skouris, F. Macken, N. Colneric (rapporteur), en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,

griffier: L. Hewlett, administrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Finse regering, vertegenwoordigd door E. Bygglin als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en M. Huttunen als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Finse regering en van de Commissie ter terechtzitting van 10 januari 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 maart 2002,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 31 mei 2000, ingekomen bij het Hof op 11 september daaraanvolgend, heeft de Tarkastuslautakunta (hierna: herzieningscommissie inzake sociale zekerheid") krachtens artikel 234 EG drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 4, lid 1, sub h, 10 bis, 73 en 75 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: verordening nr. 1408/71").

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen E. Maaheimo en de Kansaneläkelaitos (nationaal pensioenfonds) over de weigering van laatstgenoemde om aan Maaheimo op grond van de laki (1128/1996) lasten kotihoidon ja yksityisen hoidon tuesta (wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis en voor particuliere kinderopvang; hierna: wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis") de uitkering voor kinderopvang thuis te betalen.

Communautaire regelgeving

3 Artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 luidt:

Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

[...]

h) gezinsbijslagen."

4 Artikel 1, sub u-i, van die verordening omschrijft gezinsbijslagen" als alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten in het kader van een in artikel 4, lid 1, letter h), bedoelde wettelijke regeling, met uitzondering van de in bijlage II vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie".

5 Op grond van artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1408/71 zijn onder andere de sociale en medische bijstand" uitgesloten van de materiële werkingssfeer van deze verordening.

6 Artikel 14, punt 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 bepaalt: Op degene die op [het] grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst verricht voor een onderneming waaraan hij normaal verbonden is, en door deze onderneming gedetacheerd wordt op het grondgebied van een andere lidstaat teneinde aldaar voor haar rekening arbeid te verrichten, blijft de wetgeving van eerstbedoelde lidstaat van toepassing, mits de te verwachten duur van die arbeid niet meer dan twaalf maanden bedraagt [...]"

7 Artikel 73 van verordening nr. 1408/71 bepaalt:

[...] de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, [heeft] voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste Staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden".

8 Krachtens artikel 75, lid 1, eerste zin, van verordening nr. 1408/71, worden gezinsbijslagen in de in artikel 73 van deze verordening genoemde gevallen verleend door het bevoegde orgaan van de staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of de zelfstandige onderworpen is. Volgens de tweede zin van dit lid worden zij overeenkomstig de door deze organen toegepaste bepalingen verleend, ongeacht of de natuurlijke of de rechtspersoon aan wie deze bijslagen moeten worden uitbetaald, op het grondgebied van de bevoegde staat of op dat van een andere lidstaat woont of verblijft of zijn zetel heeft.

9 Volgens artikel 4, lid 2 bis, sub a, van verordening nr. 1408/71 is deze verordening van toepassing op de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties die vallen onder een andere wetgeving of een ander stelsel dan bedoeld in lid 1 van dit artikel, wanneer deze prestaties bestemd zijn om, bij wijze van vervangende, aanvullende of bijkomende prestatie, de gebeurtenissen te dekken die onder de in lid 1 bedoelde takken van sociale zekerheid vallen. Artikel 10 bis, lid 1, van verordening nr. 1408/71 bepaalt dat de personen waarop deze verordening van toepassing is, de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis, van de verordening uitsluitend ontvangen op het grondgebied van de lidstaat waar zij wonen en krachtens de wetgeving van die lidstaat, voorzover deze prestaties zijn vermeld in bijlage II bis bij verordening. De Republiek Finland heeft de uitkering voor kinderopvang thuis niet in deze bijlage doen opnemen.

Nationale wetgeving

10 Overeenkomstig de laki (36/1973) lasten päivähoidosta (wet inzake de kinderopvang; hierna: wet inzake de kinderopvang") hebben in Finland alle ouders of iedere persoon die de zorg voor een kind heeft, recht op een plaats in een gemeentelijke crèche vanaf het moment dat er geen recht op uitbetaling van de ouderschapsuitkering meer bestaat, totdat het kind leerplichtig is. Volgens artikel 11 bis, lid 1, van deze wet zorgt de gemeente ervoor dat aan de rechthebbenden een dergelijke kinderopvang ter beschikking wordt gesteld. Krachtens lid 2 van dit artikel hebben ouders die niet voor plaatsing in een crèche kiezen, recht op een uitkering op grond van de wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis.

11 Volgens artikel 1 van de wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis regelt deze wet het recht op financiële steun die wordt toegekend voor de regeling van kinderopvang anders dan door plaatsing in een crèche op grond van de wet inzake de kinderopvang. Artikel 3, eerste alinea, van de wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis bepaalt: De uitkering uit hoofde van deze wet wordt toegekend indien de ouders of degene die ouderlijk gezag uitoefent, niet kiezen voor een plaats in een crèche overeenkomstig artikel 11 bis, lid 1, van de wet inzake de kinderopvang, en het kind daadwerkelijk in Finland woont."

12 Volgens artikel 2 van de wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis is de uitkering voor kinderopvang thuis" een uitkering aan de ouders of diegene die met de zorg voor het kind is belast om diens opvang te regelen, bestaande uit een basisbedrag (hoitoraha) en eventueel een opvangtoeslag (hoitolisä). Het basisbedrag wordt betaald voor ieder kind van een gezin en is afhankelijk van de leeftijd en het aantal kinderen. De opvangtoeslag, die wordt omschreven in artikel 5 van de wet op de uitkering voor kinderopvang thuis, wordt voor één kind per gezin volledig betaald wanneer het maandinkomen van het gezin onder een - van het aantal gezinsleden afhankelijke - grens ligt.

13 Artikel 20 van deze wet maakt bovendien een uitkering in de vorm van een gemeentelijke aanvulling (kunnallinen lisä) mogelijk. Dit artikel bepaalt: Ongeacht de bepalingen van deze wet betreffende het basisbedrag en de opvangtoeslag kan na een gemeentelijk besluit daartoe boven op het basisbedrag en de opvangtoeslag een aanvullend bedrag worden uitgekeerd (gemeentelijke aanvulling)." De prejudiciële vragen hebben echter geen betrekking op deze uitkering.

14 De gemeenten zijn belast met de financiering van de opvang. Krachtens artikel 8 van de wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis dient het nationale pensioenfonds echter de in de wet bepaalde taken uit te voeren. Artikel 9 van deze wet bepaalt ter zake van de financiering van de uitkering voor kinderopvang thuis, dat de gemeente de kosten die met deze uitkering samenhangen aan het nationale pensioenfonds moet vergoeden.

Het hoofdgeding

15 Maaheimo, verzoekster in het hoofdgeding, is evenals haar echtgenoot en kinderen Fins onderdaan. Omdat zij ouderschapsverlof kreeg, heeft zij thuis voor haar kinderen kunnen zorgen. Met ingang van 8 januari 1998 heeft zij de uitkering voor kinderopvang thuis ontvangen. Haar echtgenoot heeft van 1 mei 1998 tot en met 30 april 1999 als gedetacheerd werknemer in Duitsland gewerkt. Van 10 juli 1998 tot en met 31 maart 1999 heeft Maaheimo met haar kinderen bij haar man in Duitsland verbleven. Volgens haar heeft zij haar vaste domicilie in Helsinki gehouden. Gedurende deze periode was de hele familie wettelijk verzekerd op grond van de Finse sociale zekerheid.

16 Bij besluit van 27 augustus 1998 heeft het nationaal pensioenfonds met ingang van 10 augustus 1998 de uitbetaling aan Maaheimo van de uitkering voor kinderopvang thuis stopgezet. Dit besluit is op grond van artikel 3, eerste alinea, van de wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis vastgesteld omdat de kinderen feitelijk niet in Finland verbleven.

17 Het bezwaar dat Maaheimo tegen dit besluit heeft aangetekend bij de commissie voor de ziekteverzekering, is verworpen bij beschikking van 1 maart 1999. Op 31 maart 1999 heeft verzoekster bij de herzieningscommissie inzake sociale zekerheid beroep ingesteld en verzocht, de beslissing van de commissie voor de ziekteverzekering nietig te verklaren en het nationale pensioenfonds tot doorbetaling van de uitkering te verplichten.

18 In deze omstandigheden heeft deze commissie, die een onafhankelijk orgaan is dat in hoogste instantie beslist over beroepen inzake uitkeringen voor kinderopvang thuis, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1) Valt de uitkering voor kinderopvang thuis die wordt toegekend krachtens de laki lasten kotihoidon tuesta ja yksityisen hoidon tuesta (wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis en voor particuliere kinderopvang) binnen de materiële werkingssfeer van het gemeenschapsrecht als gezinsbijslag in de zin van artikel 4, lid 1, sub h, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3427/89 van de Raad van 30 oktober 1989?

2) Zo ja, verplichten dan de artikelen 73 en 75 van verordening nr. 1408/71, gelet op artikel 10 bis van die verordening en op het feit dat de Finse wet niet wordt genoemd in bijlage II bis bij de verordening, tot betaling van de uitkering voor kinderopvang thuis voor een kind van het gezin van een werknemer die tijdelijk naar een andere lidstaat is gedetacheerd, ook in het geval waarin het vereiste van werkelijke woonplaats die de nationale wetgeving stelt, niet is vervuld, zodat de door de wet geboden keuze tussen een plaats in de gemeentelijke crèche en de uitkering voor kinderopvang thuis niet kan worden gemaakt of feitelijk niet is gemaakt?

3) Indien de uitkering voor kinderopvang thuis niet uit hoofde van de genoemde bepalingen onder het gemeenschapsrecht valt, zijn er dan andere gemeenschapsrechtelijke regels op grond waarvan in het onder 2 genoemde geval de uitkering voor kinderopvang thuis in een andere lidstaat moet worden uitgekeerd?"

De prejudiciële vragen

19 Opgemerkt zij, dat gelet op het tijdstip van de feiten in het hoofdgeding, verordening nr. 1408/71 toepasselijk lijkt te zijn in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zodat deze laatste versie moet worden uitgelegd. Benadrukt zij echter, dat de relevante bepalingen van verordening nr. 1408/71 in wezen gelijk zijn gebleven.

De eerste vraag

20 Met zijn eerste vraag wil de verwijzende rechter in wezen vernemen of een uitkering als de uitkering voor kinderopvang thuis die in het hoofdgeding aan de orde is, kan worden beschouwd als een gezinsbijslag in de zin van artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71.

21 De Finse regering stelt allereerst dat de uitkering voor kinderopvang thuis geen betrekking heeft op een van de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 genoemde risico's, maar een sociale bijstand in de zin van lid 4 van dit artikel is. Zij verwijst in dit verband naar het arrest van 11 juni 1998, Kuusijärvi (C-275/96, Jurispr. blz. I-3419, punt 60), waarin het Hof heeft aangegeven dat met een gezinsbijslag moet worden gelijkgesteld een toelage die bedoeld is om een van de ouders in staat te stellen de opvoeding van een jong kind op zich te nemen, en die meer bepaald ertoe dient, de opvoeding van het kind te belonen, de overige kosten van verzorging en opvoeding te compenseren en eventueel de financiële nadelen te verzachten die verbonden zijn aan het feit dat van het inkomen uit een beroepswerkzaamheid wordt afgezien. In het onderhavige geval is voor de uitkering voor kinderopvang thuis niet vereist dat de ouder zelf het kind thuis opvangt en ook niet dat deze vanwege de opvang van het kind zijn beroep opgeeft. Deze uitkering is bedoeld om de dagopvang van het kind te regelen. Zij is derhalve niet bedoeld om gezinsuitgaven te bekostigen maar vormt een onderdeel van een gemeentelijke regeling van sociale diensten.

22 In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak een uitkering alleen dan als een socialezekerheidsuitkering kan worden beschouwd, wanneer zij zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften aan de rechthebbenden wordt toegekend op grond van een wettelijk omschreven positie (zie onder meer arresten van 16 juli 1992, Hughes, C-78/91, Jurispr. blz. I-4839, punt 15, en 15 maart 2001, Offermanns, C-85/99, Jurispr. blz. I-2261, punt 28).

23 Een uitkering als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkering voor kinderopvang thuis voldoet aan deze voorwaarde: de bepalingen betreffende de toekenning van deze uitkering kennen aan de uitkeringsgerechtigden een wettelijk omschreven recht toe en zowel het basisbedrag als de opvangtoeslag worden automatisch toegekend aan personen die aan bepaalde objectieve criteria voldoen, zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften.

24 Een uitkering als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, valt ook onder de definitie van gezinsbijslagen en heeft derhalve betrekking op het in artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 genoemde risico. Zij is immers bedoeld om de gezinslasten in de zin van artikel 1, sub u-i, van die verordening te bestrijden.

25 Zoals het Hof in punt 41 van het reeds aangehaalde arrest Offermanns heeft vastgesteld, dient de uitdrukking bestrijding van de gezinslasten" in artikel 1, sub u-i, van verordening nr. 1408/71, dat de gezinsbijslagen" definieert, aldus te worden uitgelegd, dat zij met name ziet op een overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.

26 Een van de doeleinden van de wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis is zeker het regelen van kinderopvang. Uit de verwijzingsbeschikking blijkt echter dat de uitkering voor kinderopvang thuis ook tot doel heeft de kosten van verzorging en opvoeding te compenseren en aldus de financiële lasten te verlichten. Er blijkt derhalve een nauw verband te bestaan tussen de gezinslasten en de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkering, zodat een uitkering als de uitkering voor kinderopvang thuis als een gezinsbijslag in de zin van artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 dient te worden beschouwd.

27 De Finse regering merkt in de tweede plaats op dat de gemeente op wier grondgebied het gezin woont, voor plaats op een openbare crèche moet zorgen en dat zij de kosten van de uitkering voor kinderopvang thuis aan de ouders draagt. Aangezien het recht op een plaats in een openbare crèche aan een verblijfsvoorwaarde is onderworpen, dient ook de toekenning van de uitkering aan deze voorwaarde te worden onderworpen.

28 In dit verband volstaat de vaststelling dat het recht op de uitkering voor kinderopvang thuis op geen enkele wijze veronderstelt dat er geen plaats is in een openbare crèche en evenmin afhangt van een tevoren ingediend verzoek om een dergelijke plaats. Ter terechtzitting heeft de Finse regering zelf erkend dat het ouders vrij staat af te wisselen tussen plaatsing in een openbare crèche en ontvangst van de uitkering voor kinderopvang thuis.

29 Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord dat een uitkering als de uitkering voor kinderopvang thuis op grond van de wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis, een gezinsbijslag in de zin van artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 vormt.

De tweede vraag

30 Overeenkomstig artikel 14, punt 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 blijft op een gedetacheerd werknemer de wetgeving van de lidstaat waar hij en zijn gezin gewoonlijk verblijven - in het hoofdgeding de Finse wetgeving - van toepassing, mits de te verwachten duur van de te verrichten arbeid niet meer dan twaalf maanden bedraagt.

31 Volgens artikel 73 van verordening nr. 1408/71 heeft de werknemer op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.

32 Beklemtoond moet worden dat volgens de rechtspraak van het Hof (zie in deze zin arrest van 19 februari 1981, Beeck, 104/80, Jurispr. blz. 503, punten 7 en 8; arrest Hughes, reeds aangehaald, punt 28; arrest van 10 oktober 1996, Hoever en Zachow, C-245/94 en C-312/94, Jurispr. blz. I-4895, punt 38, en arrest Kuusijärvi, reeds aangehaald, punt 69) artikel 73 van verordening nr. 1408/71 van toepassing is op een persoon die met zijn gezin in een andere lidstaat woont dan die waarvan de wetgeving op hem van toepassing is.

33 Wanneer dat het geval is, kan ook de echtgenoot van de betrokkene zich op genoemd artikel beroepen (zie arrest Hoever en Zachow, reeds aangehaald, punt 38).

34 Volgens vaste rechtspraak van het Hof beoogt artikel 73 van verordening nr. 1408/71 te verhinderen, dat een lidstaat de toekenning van een gezinsbijslag kan laten afhangen van de voorwaarde dat de gezinsleden van de werknemer in de uitkerende lidstaat wonen, teneinde de communautaire werknemer niet ervan te weerhouden zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen (zie onder meer arrest van 12 juni 1997, Merino García, C-266/95, Jurispr. blz. I-3279, punt 28). Derhalve is de invoering van een voorwaarde van daadwerkelijk verblijf a fortiori in strijd met het doel van dat artikel.

35 De omstandigheid dat een ouder, als verzoekster in het hoofdgeding, niet meer voor plaatsing in een gemeentelijke crèche kan kiezen, kan aan deze conclusie geen afbreuk doen. Zoals in punt 28 van dit arrest is opgemerkt, staat het ouders immers vrij af te wisselen tussen plaatsing in een openbare crèche en ontvangst van de uitkering voor kinderopvang thuis.

36 De in dit verband door de verwijzende rechter genoemde artikelen 75 en 10 bis van verordening nr. 1408/71 doen aan deze conclusie niet af. Artikel 75 doet immers geen afbreuk aan artikel 73 van deze verordening. Artikel 10 bis heeft slechts betrekking op de in bijlage II bis bij de verordening genoemde niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkeringen. Nu de Finse uitkering voor thuisopvang in deze bijlage niet wordt genoemd, kan artikel 10 bis niet van toepassing zijn.

37 Een persoon die zich in een situatie als die van verzoekster in het hoofdgeding bevindt, kan zich derhalve op artikel 73 van verordening nr. 1408/71 beroepen.

38 Gelet op het voorgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 73 van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer de toekenning van een uitkering als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkering voor kinderopvang thuis afhangt van het daadwerkelijke verblijf van het kind op het grondgebied van de bevoegde lidstaat, deze voorwaarde vervuld moet worden geacht wanneer het kind op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft.

De derde vraag

39 Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

40 De kosten door de Finse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende de door de Tarkastuslautakunta bij beschikking van 31 mei 2000 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Een uitkering als de uitkering voor kinderopvang thuis op grond van de laki (1128/1996) lasten kotihoidon ja yksityisen hoidon tuesta (wet inzake de uitkering voor kinderopvang thuis en voor particuliere kinderopvang) vormt een gezinsbijslag in de zin van artikel 4, lid 1, sub h, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996.

2) Artikel 73 van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de toekenning van een uitkering als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkering voor kinderopvang thuis afhangt van het daadwerkelijke verblijf van het kind op het grondgebied van de bevoegde lidstaat, deze voorwaarde vervuld moet worden geacht wanneer het kind op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft.