Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

16 mei 2013 (*)

„Artikel 45 VWEU – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 10 – Ouderdomsuitkeringen – Normale woonplaats in twee verschillende lidstaten – Genot van overlevingspensioen in ene lidstaat en van ouderdomspensioen in andere lidstaat – Intrekking van een van die uitkeringen – Terugvordering van beweerdelijk onverschuldigde uitkeringen”

In zaak C-589/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Apelacyjny – Sąd Pracy i Ubezpieczeń Społecznych w Białymstoku (Polen) bij beslissing van 2 december 2010, ingekomen bij het Hof op 14 december 2010, in de procedure

Janina Wencel

tegen

Zakład Ubezpieczeń Społecznych w Białymstoku,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Ilešič, J.-J. Kasel (rapporteur), M. Safjan, en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 maart 2012,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Zakład Ubezpieczeń Społecznych w Białymstoku, vertegenwoordigd door K. M. Kalinowska, U. Kulisiewicz en A. Szybkie als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar, J. Faldyga en A. Siwek als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en M. Owsiany-Hornung als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 mei 2012,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 20, lid 2, VWEU en 21 VWEU, alsook van enkele bepalingen van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (PB L 177, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J. Wencel en de Zakład Ubezpieczeń Społecznych w Białymstoku (socialezekerheidsorgaan, sectie Białystok; hierna: „ZUS”) over het recht van Wencel op een ouderdomspensioen.

 Toepasselijke bepalingen

 De wettelijke regeling van de Unie

3        In artikel 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 wordt de „woonplaats” omschreven als de plaats waar iemand zijn normale verblijfplaats heeft.

4        Krachtens artikel 6, sub b, van verordening nr. 1408/71 treedt deze verordening, wat de personele zowel als de materiële werkingssfeer ervan betreft in de plaats van elk verdrag inzake sociale zekerheid dat voor ten minste twee lidstaten verbindend is.

5        Overeenkomstig artikel 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1408/71, met het opschrift „Internationale bepalingen welke deze verordening onverlet laat”, blijven van toepassing „bepaalde bepalingen van verdragen op het gebied van de sociale zekerheid die lidstaten vóór deze verordening van toepassing wordt, hebben gesloten, wanneer zij gunstiger zijn voor de rechthebbenden of indien zij voortvloeien uit specifieke historische omstandigheden en een in de tijd beperkt effect hebben, mits die bepalingen in bijlage III worden vermeld”.

6        Tot de verdragen op het gebied van de sociale zekerheid die overeenkomstig bijlage III bij verordening nr. 1408/71 van toepassing blijven, behoort met name het verdrag tussen de Poolse Volksrepubliek en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende voorzieningen voor ouderdom en arbeidsletsel (umowa r. między Polską Rzeczpospolitą Ludową a Republiką Federalną Niemiec o zaopatrzeniu emerytalnym i wypadkowym) van 9 oktober 1975 (Dz. U. van 1976, nr. 16, pos. 101), zoals gewijzigd (hierna: „verdrag van 9 oktober 1975”), onder de voorwaarden en binnen de grenzen bepaald in artikel 27, leden 2 tot en met 4, van het Duits-Poolse verdrag betreffende de sociale zekerheid (umowa polsko-niemiecka o zabezpieczeniu społecznym) van 8 december 1990 (Dz. U. van 1991, nr. 108, volgnr. 468).

7        Artikel 10 van verordening nr. 1408/71, met het opschrift „Opheffing van de bepalingen inzake de woonplaats – Invloed van de verplichte verzekering op de terugbetaling van bijdragen of premies”, bepaalt in lid 1:

„Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer lidstaten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere lidstaat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.

[...]”

8        Artikel 12 van verordening nr. 1408/71 luidt:

„1.      Krachtens deze verordening kan geen recht worden verkregen of gehandhaafd op verscheidene uitkeringen van dezelfde aard welke betrekking hebben op een zelfde tijdvak van verplichte verzekering [...].

2.      Tenzij in deze verordening anders bepaald, zijn de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een lidstaat voorziet in geval van samenloop van een uitkering met andere uitkeringen van sociale zekerheid of met andere inkomsten van welke aard ook, op de rechthebbende van toepassing, zelfs indien het gaat om uitkeringen welke op grond van de wetgeving van een andere lidstaat zijn verkregen of om inkomsten welke op het grondgebied van een andere lidstaat zijn verworven.”

9        Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 „zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen”. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van [...] titel [II] vastgesteld”.

10      Artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 luidt:

„Behoudens de artikelen 14 tot en met 17:

[...]

f)      is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat zonder dat hij [...] aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.”

11      Artikel 46 bis van verordening nr. 1408/71 luidt:

„1.      Onder samenloop van uitkeringen van dezelfde aard wordt in de zin van dit hoofdstuk verstaan de samenloop van invaliditeits-, ouderdoms- en overlevingspensioenen, berekend of toegekend op basis van door een zelfde persoon vervulde tijdvakken van verzekering en/of van wonen.

2.      Onder samenloop van uitkeringen van verschillende aard wordt in de zin van dit hoofdstuk verstaan de samenloop van uitkeringen die in de zin van lid 1 niet als uitkeringen van dezelfde aard kunnen worden aangemerkt.

3.      Voor de toepassing van de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een lidstaat voorziet in geval van samenloop van een invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingsuitkering met een uitkering van dezelfde aard of een uitkering van verschillende aard of met andere inkomsten, gelden de volgende regels:

[...]

d)      wanneer bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking worden toegepast krachtens de wetgeving van één enkele lidstaat op grond van het feit dat de betrokkene uitkeringen van dezelfde of van verschillende aard ontvangt welke krachtens de wetgeving van andere lidstaten zijn verschuldigd, of andere inkomsten ontvangt welke op het grondgebied van andere lidstaten zijn verworven, mag de uitkering die krachtens de wetgeving van de eerste lidstaat verschuldigd is, slechts worden verminderd ten belope van het bedrag van de uitkeringen die krachtens de wetgevingen van andere lidstaten verschuldigd zijn, of ten belope van het bedrag van de inkomsten welke op het grondgebied van andere lidstaten zijn verworven.”

 Duits-Poolse verdragen

12      Artikel 4 van het verdrag van 9 oktober 1975 bepaalt:

„1.      Pensioenen van de pensioenverzekering worden toegekend door het socialezekerheidsorgaan van de staat op het grondgebied waarvan de rechthebbende woont, volgens de voor dit orgaan geldende bepalingen.

2.      Bij de berekening van het pensioen krachtens de in lid 1 bedoelde regels die van toepassing zijn op het orgaan, worden de tijdvakken van verzekering, de tijdvakken van arbeid en de daarmee gelijkgestelde andere tijdvakken die zijn vervuld in de andere lidstaat, door dat orgaan in aanmerking genomen alsof zij zijn vervuld op het grondgebied van eerstgenoemde staat.

3.      De in lid 2 bedoelde pensioenen zijn pas verschuldigd in het tijdvak waarin de betrokkene woonachtig is op het grondgebied van de staat waarvan het verzekeringsorgaan het pensioen heeft berekend. In dat tijdvak komt de ontvanger van een pensioen bij het verzekeringsorgaan van de andere staat niet in aanmerking voor een pensioen uit hoofde van tijdvakken van verzekering, tijdvakken van arbeid en daarmee gelijkgestelde andere tijdvakken die zijn vervuld in die andere staat [...]”

13      Krachtens artikel 27, lid 2, van het Duits-Poolse verdrag inzake de sociale zekerheid van 8 december 1990, worden de rechten en voorrechten die tot 1 januari 1991 uit hoofde van het verdrag van 9 oktober 1975 zijn verworven in een van de staten die partij zijn, niet tenietgedaan, zolang de ontvangers op het grondgebied van die staat verblijven.

 Poolse regeling

14      In Polen worden de ouderdomspensioenen en andere pensioenen geregeld bij de wet van 17 december 1998 inzake de uit het socialeverzekeringsfonds betaalde ouderdomspensioenen en andere pensioenen (Ustawa o emeryturach i rentach z Funduszu Ubezpieczeń Społecznych) in zijn geconsolideerde versie (Dz. U. van 2009, nr. 153, volgnr. 1227; hierna: „pensioenwet”).

15      Krachtens artikel 114, lid 1, van de pensioenwet moet het recht op uitkeringen ambtshalve opnieuw worden vastgesteld, wanneer na het definitief worden van het uitkeringsbesluit nieuwe bewijzen zijn overgelegd of wanneer reeds vóór de vaststelling van het besluit bestaande omstandigheden aan het licht zijn gekomen die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkeringen of op de hoogte ervan.

16      Volgens artikel 138, leden 1 en 2, van de pensioenwet is degene die onverschuldigd uitkeringen heeft ontvangen gehouden deze terug te betalen. Als onverschuldigd ontvangen uitkeringen worden beschouwd uitkeringen die zijn betaald in weerwil van het bestaan van omstandigheden die tot gevolg hebben dat het recht op uitkeringen vervalt of wordt geschorst, dan wel dat de uitbetaling van de uitkeringen geheel of gedeeltelijk wordt gestopt, mits de uitkeringsontvanger ervan in kennis is gesteld dat hij geen recht op de uitkeringen had.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17      Wencel, een Poolse staatsburger, is geboren op 25 februari 1930. Sinds 1954 staat zij ingeschreven in het register van Białystok (Polen). Haar echtgenoot, die eveneens de Poolse nationaliteit heeft, vestigde zich na hun huwelijk in 1975 in Frankfurt am Main (Duitsland), waar hij was ingeschreven als inwoner en een dienstbetrekking had waardoor hij socialezekerheidpremies moest betalen. Vanaf 1984 ontving hij in Duitsland een invaliditeitspensioen. Wencel heeft haar echtgenoot in die lidstaat herhaaldelijk bezocht, en haar echtgenoot heeft al zijn vakanties en feestdagen in Polen doorgebracht.

18      Volgens een door het gemeentebestuur van Frankfurt am Main afgegeven certificaat van aanmelding van woonplaats, heeft Wencel vanaf 1984 permanent in Duitsland verbleven. Zij heeft daar een verblijfsvergunning verkregen, maar daar nooit een beroepsactiviteit uitgeoefend. Wel was zij in de periode 1984-1990 aangesteld als kinderverzorgster bij haar schoondochter in Polen. Bij besluit van de ZUS van 24 oktober 1990, heeft zij over de in Polen vervulde tijdvakken een recht verworven op een Pools ouderdomspensioen. Sinds het overlijden van haar man, in 2008, betaalt het Duitse verzekeringsorgaan haar een overlevingspensioen, dat haar met name is toegekend vanwege haar verblijf in Duitsland. Thans woont zij in Polen bij haar zoon, schoondochter en kleinkinderen.

19      In 2009 heeft de ZUS vernomen dat Wencel zowel in Polen als in Duitsland was ingeschreven als ingezetene. Op basis van een verklaring van 24 november 2009, waarin Wencel bevestigt dat zij haar verblijfplaats in Duitsland had, maar al haar vakantiedagen en de feestdagen in Polen doorbracht, heeft de ZUS twee besluiten vastgesteld krachtens de artikelen 114 en 138 van de pensioenwet.

20      Bij haar eerste besluit, van 26 november 2009, heeft de ZUS het besluit van 24 oktober 1990 tot toekenning van het ouderdomspensioen ingetrokken en de betaling ervan geschorst. Volgens de ZUS is krachtens artikel 4 van het verdrag van 9 oktober 1975 het verzekeringsorgaan van de woonstaat van de aanvrager als enige bevoegd om te beslissen op een aanvraag van een ouderdomspensioen. Aangezien Wencel volgens de ZUS sinds 1975 permanent in Duitsland heeft verbleven, heeft zij geen recht op een ouderdomspensioen uit hoofde van het Poolse verzekeringsstelsel. Bij haar tweede besluit, van 23 december 2009, heeft de ZUS van Wencel de terugbetaling gevorderd van de onverschuldigd ontvangen bedragen over de laatste drie jaren.

21      Op 4 januari is 2010 is Wencel tegen deze twee besluiten opgekomen bij de Sąd Okręgowy – Sąd Pracy i Ubezpieczeń Społecznych w Białymstoku (arrondissementsrechtbank – rechtbank voor arbeids- en socialezekerheidsaangelegenheden te Białystok). Zij stelt dat de bepalingen van het recht van de Unie inzake vrij verkeer en verblijf zijn geschonden. Het feit dat zij op twee plaatsen haar normale woonplaats heeft gehad, zou haar niet het recht mogen ontnemen op een ouderdomspensioen in Polen. Voorts betoogt zij dat de verklaring van 24 november 2009 onder druk van de medewerkers van de ZUS haastig was opgesteld, zodat deze niet de werkelijkheid weergaf.

22      Bij uitspraak van 15 september 2010 heeft bovengenoemde rechtbank het beroep van Wencel verworpen, op de grond dat, hoewel een individu ingeschreven kan zijn als ingezetene in twee verschillende lidstaten, artikel 4 van het verdrag van 9 oktober 1975 uitsluit dat een dergelijk individu kan beschikken over twee verschillende belangencentra. De verplaatsing door Wencel van het centrum van haar belangen naar Duitsland heeft tot gevolg gehad dat het Duitse verzekeringsorgaan bevoegd is geworden. Bovendien heeft Wencel, ondanks de waarschuwing in het besluit tot toekenning van haar pensioen, nagelaten om de ZUS in kennis te stellen van haar besluit om Polen te verlaten.

23      Wencel heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Sąd Apelacyjny – Sąd Pracy i Ubezpieczeń Społecznych w Białymstoku.

24      Volgens die rechterlijke instantie volgt uit artikel 10 van verordening nr. 1408/71 dat aan een persoon die woont op het grondgebied van een lidstaat niet zijn rechten mogen worden ontnomen op uitkeringen die zijn verworven uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat. Ook al wordt hier niet gedoeld op de situatie van een persoon die tegelijkertijd beschikt over twee normale woonplaatsen, moet worden erkend dat een dergelijke persoon eveneens onder voornoemd artikel 10 valt. Na de feitelijke elementen te hebben opgesomd die pleiten vóór de vaststelling dat Wencel wel degelijk tegelijkertijd beschikte over twee normale woonplaatsen en dat zij van 1975 tot en met 2008 de ene helft van haar tijd in Polen heeft doorgebracht en de andere helft in Duitsland, komt de verwijzende rechter tot de conclusie dat de situatie van Wencel atypisch is, en dat het ontbreken van een verklaring van haar dat zij het centrum van haar belangen had verplaatst, wordt verklaard door de omstandigheid dat zij daadwerkelijk meende te beschikken over twee gelijkwaardige verblijfplaatsen in de zin van artikel 1, sub h, van verordening nr. 1408/71.

25      De appelrechter uit derhalve twijfels over de vraag of aan Wencel haar recht op uitkeringen mag worden ontnomen op grond van het enkele feit dat zij beschikt over twee normale woonplaatsen. Volgens deze rechter lijken de besluiten van de ZUS in strijd met het beginsel van vrij verkeer binnen de Europese Unie.

26      Aangezien overeenkomstig artikel 7, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71 na de toetreding in 2004 van de Republiek Polen tot de Unie, de bepalingen van het verdrag van 9 oktober 1975 immers alleen dienen te worden toegepast voor zover zij niet minder gunstig zijn dan de bepalingen van die verordening, zouden de uitkeringsrechten van Wencel ingevolge de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU niet mogen worden verminderd op grond van het feit dat zij gedurende meer dan 30 jaar heeft beschikt over twee gelijkwaardige verblijfplaatsen.

27      Verder vraagt de verwijzende rechter zich af of de toekenning van het ouderdomspensioen met terugwerkende kracht mag worden ingetrokken, terwijl de betrokkene niet in kennis is gesteld van de verplichting om elke omstandigheid te melden die van invloed kan zijn op de vaststelling van het verzekeringsorgaan dat bevoegd is voor de behandeling van aanvragen van een ouderdomspensioen.

28      In deze omstandigheden heeft de Sąd Apelacyjny – Sąd Pracy i Ubezpieczeń Społecznych w Białymstoku de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 10 van verordening nr. 1408/71 [...] op grond van het in de artikelen 21 VWEU en 20, lid 2, VWEU neergelegde beginsel van vrijheid van reizen en verblijf in de lidstaten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat uitkeringen bij ouderdom, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een van de lidstaten, ook niet kunnen worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard omdat de rechthebbende tegelijkertijd op het grondgebied van twee lidstaten heeft gewoond (twee gelijkwaardige normale woonplaatsen had), waaronder een andere lidstaat dan die op het grondgebied waarvan het orgaan is gevestigd dat deze pensioenuitkering verschuldigd is?

2)      Moeten de artikelen 21 VWEU en 20, lid 2, VWEU alsmede artikel 10 van verordening nr. 1408/71 [...] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale bepaling als artikel 114, lid 1, van de [pensioenwet], gelezen in samenhang met artikel 4 van het verdrag van 9 oktober 1975 [...], volgens hetwelk de Poolse pensioeninstelling opnieuw beslist over de zaak en het recht op pensioen ontzegt aan een persoon die vele jaren lang tegelijkertijd twee normale woonplaatsen (twee centra van belangen) in twee, thans tot de Europese Unie behorende landen heeft gehad en vóór 2009 geen verzoek tot overbrenging van zijn woonplaats naar een van die landen heeft ingediend of een desbetreffende verklaring heeft afgegeven?

In geval van een ontkennend antwoord:

3)      Moeten de artikelen 21 VWEU en 20, lid 2, VWEU alsmede artikel 10 van verordening nr. 1408/71 [...] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale bepaling als artikel 138, leden 1 en 2, van de [pensioenwet], dat de Poolse pensioeninstelling ertoe verplicht, van een persoon die vanaf 1975 tot en met 2009 tegelijkertijd twee normale woonplaatsen (twee centra van belangen) in twee, thans tot de Europese Unie behorende landen heeft gehad, terugbetaling van het pensioen over de laatste drie jaren te verlangen indien het Poolse socialezekerheidsorgaan die persoon tijdens de behandeling van de pensioenaanvraag en na de toekenning van dit pensioen, niet heeft geïnformeerd dat hij tevens diende mee te delen dat hij twee normale woonplaatsen in twee landen had en een verzoek moest indienen of een verklaring afleggen betreffende de keuze van het verzekeringsorgaan van een van die landen, dat voor de behandeling van de pensioenaanvragen bevoegd is?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Inleidende opmerkingen

29      Gelet op de bijzondere kenmerken van de onderhavige zaak en teneinde een nuttig antwoord te kunnen geven aan de verwijzende rechter, dient om te beginnen te worden vastgesteld of, en, in voorkomend geval, in welke mate, de bepalingen van verordening nr. 1408/71 van toepassing zijn in een situatie zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding.

30      Wat in de eerste plaats de toepassing ratione temporis van verordening nr. 1408/71 betreft, zij eraan herinnerd dat deze verordening ten aanzien van de Republiek Polen in werking is getreden onmiddellijk bij de toetreding van dit land tot de Unie, te weten op 1 mei 2004.

31      In casu had Wencel haar recht op een Pools ouderdomspensioen weliswaar verworven krachtens een besluit van de ZUS van 24 oktober 1990, doch dit neemt niet weg dat dit recht bij besluiten van 26 november en 23 december 2009 is ingetrokken en dat Wencel de in de laatste drie jaren beweerdelijk onverschuldigd ontvangen sommen moest terugbetalen.

32      Bijgevolg zijn het deze laatste twee besluiten, die zijn vastgesteld na de toetreding van de Republiek Polen tot de Unie, die het voorwerp vormen van het hoofdgeding.

33      Voorts is het vaste rechtspraak dat hoewel verordening nr. 1408/71, als nieuwe wetgeving op het gebied van sociale zekerheid van migranten die vanaf 1 mei 2004 in Polen van toepassing is, in beginsel alleen voor de toekomst geldt, zij niettemin ook van toepassing kan zijn op de toekomstige gevolgen van situaties die onder de oude wet zijn ontstaan (zie in die zin arrest van 18 april 2002, Duchon, C-290/00, Jurispr. blz. I-3567, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Derhalve moet de wettigheid van de besluiten van 26 november en 23 december 2009 worden getoetst aan verordening nr. 1408/71, voor zover de bepalingen van verdragen betreffende de sociale zekerheid niet van toepassing zijn.

35      Wat, in de tweede plaats, de toepasselijkheid ratione materiae van verordening nr. 1408/71 betreft, zij eraan herinnerd dat, overeenkomstig artikel 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1408/71, de in bijlage III bij deze verordening vermelde bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid van toepassing blijven ongeacht het bepaalde in artikel 6 van de verordening, volgens hetwelk deze verordening, wat de personele zowel als de materiële werkingssfeer betreft, in de plaats treedt van elk verdrag inzake sociale zekerheid tussen twee of meer lidstaten (arrest van 18 december 2007, Habelt e.a., C-396/05, C-419/05 en C-450/05, Jurispr. blz. I-11895, punt 87).

36      Aangezien het verdrag van 9 oktober 1975 wordt genoemd in bijlage III bij verordening nr. 1408/71, blijft het, in beginsel, ook vanaf de inwerkingtreding in Polen van verordening nr. 1408/71, van kracht indien aan een van de andere in artikel 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1408/71 genoemde voorwaarden, te weten dat de toepassing van de bepalingen van het verdrag van 9 oktober 1975 gunstiger is voor de ontvangers of dat dit verdrag voortvloeit uit historische omstandigheden en een in de tijd beperkt effect heeft, is voldaan.

37      Derhalve is verordening nr. 1408/71 slechts van toepassing voor zover de vóór de inwerkingtreding daarvan gesloten bilaterale verdragen zich niet tegen haar toepassing verzetten (zie in die zin arrest van 7 mei 1969, Torrekens, 28/68, Jurispr. blz. 125, punten 19-21). Niettemin mag een bepaling van de Unie, die, net als artikel 7, lid 2, van die verordening, voorrang geeft aan de toepassing van een bilateraal verdrag, niet een strekking hebben die in strijd is met de beginselen die ten grondslag liggen aan de wettelijke regeling waartoe dit artikel behoort (zie naar analogie arrest van 4 mei 2010, TNT Express Nederland, C-533/08, Jurispr. blz. I-4107, punt 51).

38      Hieruit volgt dat het recht van de Unie niet alleen kan worden toegepast op alle situaties die, onder de voorwaarden die worden vermeld in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1408/71, niet binnen de werkingssfeer van het verdrag van 9 oktober 1975 vallen, maar ook wanneer de bepalingen van dat verdrag niet in overeenstemming zijn met de beginselen waarop die verordening is gebaseerd.

39      Deze beginselen, die ten grondslag liggen aan de voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid, stemmen overeen met de regelingen inzake het vrije verkeer van personen, waarvan het fundamentele beginsel erin bestaat dat het optreden van de Unie met name de opheffing tussen de lidstaten van belemmeringen voor het vrije verkeer van personen omvat (zie in die zin arrest van 7 maart 2013, Van den Booren, C-127/11, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Bovendien valt de situatie van Wencel, aangezien zij gebruik heeft gemaakt van haar recht van vrij verkeer, onder de beginselen waarop verordening nr. 1408/71 is gebaseerd. Gelet op de omstandigheid dat het betrokken internationale verdrag niet is vastgesteld ter uitwerking van die beginselen, kan het in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, aan die beginselen afbreuk doen.

41      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de situatie van Wencel moet worden beoordeeld op de grondslag van verordening nr. 1408/71.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

42      Met zijn prejudiciële vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het recht van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat een socialezekerheidsorgaan gerechtigd is om met terugwerkende kracht het recht uit te sluiten op een pensioen dat wordt ontvangen door een verzekerde die gedurende verscheidene jaren tegelijkertijd in twee verschillende lidstaten heeft beschikt over twee normale woonplaatsen, en of dit orgaan de terugbetaling kan vorderen van beweerdelijk onverschuldigd betaalde pensioenen op de grond dat de verzekerde een overlevingspensioen geniet in een andere lidstaat, op het grondgebied waarvan hij eveneens een verblijfplaats heeft gehad.

43      In de eerste plaats moet worden nagegaan of, voor de toepassing van verordening nr. 1408/71, en inzonderheid van artikel 10 daarvan, een persoon rechtsgeldig tegelijkertijd kan beschikken over twee normale woonplaatsen op het grondgebied van twee verschillende lidstaten.

44      Aangaande voornoemd artikel 10 moet worden gepreciseerd dat dit de bepalingen noemt die betrekking hebben op de opheffing van de bepalingen inzake de woonplaats in die zin dat het de ontvangst waarborgt van socialezekerheidsuitkeringen die ten laste komen van de bevoegde staat, wanneer de verzekerde woonachtig is in, of zijn normale woonplaats verplaatst naar, een andere lidstaat dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.

45      Aangezien de bewoordingen van artikel 10 van verordening nr. 1408/71 geen antwoord geven op de vraag of het bestaan van twee normale woonplaatsen in twee verschillende lidstaten uit hoofde van die verordening is toegestaan, zij eraan herinnerd dat deze verordening voorziet in een stelsel van coördinatie van nationale socialezekerheidsstelsels en, in titel II ervan, regels vastlegt inzake de vaststelling van de toepasselijke wetgeving.

46      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat deze laatstgenoemde bepalingen niet alleen beogen te voorkomen dat de belanghebbenden, bij gebreke van een op hen toepasselijke wetgeving, uit het oogpunt van sociale verzekering onbeschermd blijven (zie in die zin arrest van 9 juni 1964, Nonnenmacher, 92/63, Jurispr. blz. 585, 600, 601), maar ook tot doel hebben de betrokkenen onder de socialezekerheidsregeling van één enkele lidstaat te brengen teneinde samenloop van nationale regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen (zie in die zin arrest van 10 juli 1986, Luijten, 60/85, Jurispr. blz. 2365, punt 12).

47      Het beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, vindt inzonderheid uitdrukking in artikel 13, lid 1 (zie in die zin met name reeds aangehaald arrest Luijten, punt 13) en lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71, zoals wordt beklemtoond door de advocaat-generaal in punt 28 van zijn conclusie, alsook in artikel 14 bis, lid 2, van die verordening (arrest van 9 maart 2006, Piatkowski, C-493/04, Jurispr. I-2369, punt 21).

48      Aangezien het bij verordening nr. 1408/71 ingevoerde stelsel dus de woonplaats aanhoudt als aanknopingspunt voor de toepasselijke wetgeving, kan niet worden aanvaard dat een persoon, voor de toepassing van verordening nr. 1408/71, tegelijkertijd beschikt over meerdere woonplaatsen in verschillende lidstaten, daar anders aan de in het voorgaande punt genoemde bepalingen elk nuttig effect zou worden ontnomen.

49      Deze vaststelling wordt bevestigd door de rechtspraak van het Hof inzake het begrip „woonplaats” in de zin van de regelgeving van de Unie die van toepassing is op migrerende werknemers. Het Hof heeft immers reeds verklaard dat, wanneer de rechtspositie van een persoon kan vallen onder de wetgeving van meerdere lidstaten, het begrip „lidstaat waar een persoon woont” doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt (zie in die zin arrest van 25 februari 1999, Swaddling, C-90/97, Jurispr. blz. I-1075, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      Het feit dat in de rechtspraak een lijst is opgesteld van factoren die in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de normale woonplaats van een persoon, welke lijst thans is gecodificeerd in artikel 11, lid 1, verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284, blz. 1), weerspiegelt de absolute noodzaak van het vaststellen van één enkele verblijfplaats.

51      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat artikel 10 van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat, voor de toepassing van deze verordening, een persoon niet tegelijkertijd kan beschikken over twee normale woonplaatsen op het grondgebied van twee verschillende lidstaten.

52      In de tweede plaats staat het, teneinde te bepalen welk orgaan bevoegd is om de pensioenrechten vast te stellen van een persoon die zich bevindt in de situatie van Wencel, aan de verwijzende rechter om, gelet op alle relevante elementen in het dossier, te beoordelen in welke lidstaat zich de normale woonplaats van de betrokkene, in de zin van bovengenoemde rechtspraak, bevindt.

53      Dienaangaande dient om te beginnen te worden gepreciseerd dat verzoekster enkel op het Poolse grondgebied een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en dat die activiteit verband hield met de familiebetrekkingen die zij aldaar onderhield.

54      Vervolgens is haar vanaf 1990 een ouderdomspensioen toegekend op grond van de premies die zij daartoe in Polen heeft betaald.

55      Uiteindelijk staat het aan de verwijzende rechter om te beoordelen of de verklaring die de betrokkene in 2009 op verzoek van de ZUS heeft afgegeven en volgens welke haar verblijfplaats zich in Duitsland bevond, al dan niet strookt met de werkelijkheid, met name gezien de omstandigheid dat, in elk geval sinds het overlijden van haar echtgenoot in 2008, het gewone centrum van haar belangen geheel naar Polen lijkt te zijn verplaatst.

56      Aangenomen dat het bevoegde orgaan zich bevindt in deze lidstaat vanwege de verblijfplaats van de betrokkene, dient, in de derde plaats, te worden vastgesteld of dit orgaan rechtsgeldig met terugwerkende kracht haar recht op een ouderdomspensioen kan intrekken en de terugbetaling kan vorderen van de beweerdelijk onverschuldigd betaalde pensioenen op de grond dat de verzekerde een overlevingspensioen geniet in een andere lidstaat op het grondgebied waarvan zij eveneens een verblijfplaats heeft gehad.

57      Wat de samenloop van uitkeringen betreft, zij eraan herinnerd dat, enerzijds, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van verordening nr. 1408/71, krachtens deze verordening geen recht kan worden verkregen of gehandhaafd op verscheidene uitkeringen van dezelfde aard welke betrekking hebben op eenzelfde tijdvak van verzekering.

58      Aangezien het door Wencel ontvangen Poolse ouderdomspensioen blijkens de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen is berekend op basis van de beroepsloopbaan die zij zelf heeft vervuld in die lidstaat en het Duitse overlevingspensioen aan haar wordt uitbetaald vanwege de door haar overleden echtgenoot in Duitsland uitgeoefende beroepsactiviteit, kunnen deze twee uitkeringen worden beschouwd als uitkeringen van dezelfde aard (zie in die zin arresten van 6 oktober 1987, Stefanutti, 197/85, Jurispr. blz. 3855, punt 13, en 12 februari 1998, Cordelle, C-366/96, Jurispr. blz. I-583, punten 20 en 21, en reeds aangehaald arrest Van den Booren, punten 32 en 33).

59      Anderzijds volgt uit artikel 12, lid 2, van verordening nr. 1408/71 dat de verminderingsbepalingen in de wettelijke regeling van een lidstaat, tenzij in de verordening anders is bepaald, van toepassing zijn op de personen die een uitkering ten laste van deze lidstaat ontvangen wanneer zij aanspraak hebben op andere socialezekerheidsuitkeringen, zelfs indien deze uitkeringen zijn verkregen op grond van de wetgeving van een andere lidstaat (arrest van 7 maart 2002, Insalaca, C-107/00, Jurispr. blz. I-2403, punt 22).

60      Bijgevolg verzet verordening nr. 1408/71 zich niet tegen de toepassing van een nationale regeling die tot gevolg heeft dat het pensioenbedrag waarop de verzekerde aanspraak kan maken, wordt verminderd vanwege het feit dat hij een ouderdomspensioen ontvangt in een andere lidstaat, mits daarbij evenwel de door verordening nr. 1408/71 gestelde grenzen in acht zijn genomen.

61      Tot die grenzen behoort met name artikel 46 bis, lid 3, sub d, van verordening nr. 1408/71, dat bepaalt dat de uitkering slechts mag worden verminderd ten belope van het bedrag van de uitkeringen die krachtens de wetgevingen van de andere lidstaat verschuldigd zijn.

62      Uit het voorgaande volgt dat het Poolse ouderdomspensioen van de betrokkene niet met terugwerkende kracht mag worden ingetrokken vanwege het bestaan van een Duitse overlevingsuitkering. Het kan echter wel worden verminderd tot aan het bedrag van de Duitse uitkeringen, wanneer een eventuele Poolse anticumulatieregeling wordt toegepast. Het staat aan de verwijzende rechter om te beoordelen of in casu van een dergelijke regeling sprake is.

63      Indien de Poolse rechtsorde een dergelijke regeling zou kennen, waartegen verordening nr. 1408/71 zich niet zou verzetten, dient bovendien te worden nagegaan of de bepalingen van het VWEU zich daartegen zouden verzetten.

64      Zoals reeds in herinnering is gebracht in punt 37 van het onderhavige arrest, mag de aldus gegeven uitlegging van verordening nr. 1408/71 immers niet afdoen aan de oplossing die uit de eventuele toepasselijkheid van bepalingen van primair recht zou voortvloeien. De vaststelling dat een nationale maatregel mogelijkerwijs in overeenstemming is met een handeling van afgeleid recht, in casu met verordening nr. 1408/71, heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat deze maatregel niet aan de Verdragsbepalingen mag worden getoetst (arrest van 16 juli 2009, von Chamier-Glisczinski, C-208/07, Jurispr. blz. I-6095, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en reeds aangehaald arrest Van den Booren, punt 38).

65      Het is binnen deze context dat de verwijzende rechter prejudiciële vragen stelt in het licht van het primaire recht van de Unie en, met name, in het licht van de artikelen 20, lid 2, VWEU en 21 VWEU.

66      Het is duidelijk dat de situatie van Wencel binnen de werkingssfeer van artikel 45 VWEU valt.

67      Aangezien het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van deze bepaling valt, behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de uitlegging van de artikelen 20, lid 2, VWEU en 21 VWEU. Laatstgenoemde bepalingen, die op algemene wijze het recht van iedere burger van de Unie formuleren om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, vinden immers een bijzondere uitdrukking in artikel 45 VWEU met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers (zie in die zin arrest van 13 december 2012, Caves Krier Frères, C-379/11, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

68      In dit verband hoeft er slechts aan te worden herinnerd dat artikel 45 VWEU uitvoering geeft aan het fundamentele beginsel dat het optreden van de Unie de opheffing tussen de lidstaten van belemmeringen voor het vrije verkeer van personen omvat (reeds aangehaald arrest Van den Booren, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

69      Bijgevolg verzet het recht van de Unie zich tegen elke maatregel die, zelfs wanneer hij zonder discriminatie op grond van nationaliteit van toepassing is, het gebruik van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden door burgers van de Unie kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken (zie reeds aangehaald arrest Van den Booren, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

70      Dergelijke nationale maatregelen zijn slechts toelaatbaar mits zij een doel van algemeen belang nastreven, geschikt zijn om de verwezenlijking daarvan te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken (reeds aangehaald arrest Van den Booren, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

71      Het staat dan ook aan de nationale rechterlijke instantie om te beoordelen of de betrokken nationale wettelijke regeling verenigbaar is met de vereisten van het recht van de Unie, door te verifiëren of de regel van intrekking van het recht op een ouderdomspensioen en van terugbetaling van de beweerdelijk onverschuldigde sommen, ook al geldt deze zonder onderscheid voor nationale onderdanen en onderdanen van andere lidstaten, voor de belanghebbende in feite niet leidt tot een nadeliger situatie dan die waarin een persoon wiens situatie geen enkel grensoverschrijdend element vertoont, zich bevindt, en – mocht in casu worden vastgesteld dat van een dergelijk nadeel sprake is – of de betrokken nationale bepaling wordt gerechtvaardigd door objectieve overwegingen en evenredig is aan het door het nationale recht rechtmatig nagestreefde doel (reeds aangehaald arrest Van den Booren, punt 46).

72      In ket kader van dat onderzoek zal de verwijzende rechter ook rekening moeten houden met het feit dat het in artikel 4 VWEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking de bevoegde nationale organen verplicht alle hun ter beschikking staande middelen aan te wenden om het doel van artikel 45 VWEU te bereiken (zie arresten van 5 oktober 1994, Van Munster, C-165/91, Jurispr. blz. I-4661, punt 32, en 1 oktober 2009, Leyman, C-3/08, Jurispr. blz. I-9085, punt 49).

73      Gelet op alle voorgaande overwegingen, moeten de vragen als volgt worden beantwoord:

–        artikel 10 van verordening nr. 1408/71 moet aldus worden uitgelegd dat, voor de toepassing van die verordening, een persoon niet tegelijkertijd kan beschikken over twee normale woonplaatsen op het grondgebied van twee verschillende lidstaten.

–        krachtens de bepalingen van verordening nr. 1408/71, en inzonderheid van de artikelen 12, lid 2, en 46 bis ervan, kan een bevoegd orgaan van een lidstaat, in omstandigheden als die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, niet rechtsgeldig het recht van een ontvanger op een ouderdomspensioen met terugwerkende kracht intrekken en de terugbetaling vorderen van beweerdelijk onverschuldigd betaalde pensioenen op grond dat deze ontvanger een overlevingspensioen geniet in een andere lidstaat op het grondgebied waarvan hij eveneens een verblijfplaats heeft gehad. Het bedrag van dat in de eerste lidstaat ontvangen ouderdomspensioen kan echter wel worden verminderd tot het bedrag van de in een andere lidstaat genoten uitkeringen, op grond van de toepassing van een eventuele nationale anticumulatieregeling.

–        artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich, in omstandigheden als die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, niet verzet tegen een besluit tot vermindering van het bedrag van het in de eerste lidstaat ontvangen ouderdomspensioen tot het bedrag van de in een andere lidstaat genoten uitkeringen, op grond van de toepassing van een eventuele nationale anticumulatieregeling, voor zover dit besluit voor de ontvanger van die uitkeringen niet leidt tot een nadeliger situatie dan die waarin zich een persoon bevindt wiens situatie geen enkel grensoverschrijdend element vertoont en – mocht worden vastgesteld dat van een dergelijk nadeel sprake is – wordt gerechtvaardigd door objectieve overwegingen en evenredig is aan het door het nationale recht rechtmatig nagestreefde doel, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter.

 Kosten

74      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008, moet aldus worden uitgelegd dat, voor de toepassing van die verordening, een persoon niet tegelijkertijd kan beschikken over twee normale woonplaatsen op het grondgebied van twee verschillende lidstaten.

Krachtens de bepalingen van verordening nr. 1408/71, en inzonderheid van de artikelen 12, lid 2, en 46 bis ervan, kan een bevoegd orgaan van een lidstaat, in omstandigheden als die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, niet rechtsgeldig het recht van een ontvanger op een ouderdomspensioen met terugwerkende kracht intrekken en de terugbetaling vorderen van beweerdelijk onverschuldigd betaalde pensioenen op de grond dat deze ontvanger een overlevingspensioen geniet in een andere lidstaat op het grondgebied waarvan hij eveneens een verblijfplaats heeft gehad. Het bedrag van dat in de eerste lidstaat ontvangen ouderdomspensioen kan echter wel worden verminderd tot het bedrag van de in een andere lidstaat genoten uitkeringen, op grond van de toepassing van een eventuele nationale anticumulatieregeling.

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich, in omstandigheden als die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, niet verzet tegen een besluit tot vermindering van het bedrag van het in de eerste lidstaat ontvangen ouderdomspensioen tot het bedrag van de in een andere lidstaat genoten uitkeringen, op grond van de toepassing van een eventuele nationale anticumulatieregeling, voor zover dit besluit voor de ontvanger van die uitkeringen niet leidt tot een nadeliger situatie dan die waarin zich een persoon bevindt wiens situatie geen enkel grensoverschrijdend element vertoont en – mocht worden vastgesteld dat van een dergelijk nadeel sprake is – wordt gerechtvaardigd door objectieve overwegingen en evenredig is aan het door het nationale recht rechtmatig nagestreefde doel, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter.

ondertekeningen


* Procestaal: Pools.