Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

1.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 113/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 17 februari 2010 — Q-Beef NV tegen Belgische Staat

(Zaak C-89/10)

2010/C 113/39

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Q-Beef NV

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

1.

Staat het gemeenschapsrecht eraan in de weg dat de nationale rechter de verjaringstermijn van vijf jaar, die in de interne rechtsorde voorzien is voor schuldvorderingen lastens de Staat, toepast op de vorderingen tot teruggave van heffingen die aan een lidstaat betaald zijn op grond van een gemengd stelsel van steun en heffingen dat niet enkel deels onrechtmatig, maar tevens deels onverenigbaar bleek te zijn met het gemeenschapsrecht, en die betaald zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding van een nieuw stelsel van steun en verplichte bijdragen dat het eerste stelsel vervangt. en dat bij eindbeslissing van de Commissie verenigbaar met het gemeenschapsrecht werd verklaard, maar niet voorzover deze bijdragen met terugwerkende kracht worden opgelegd voor een periode die aan de datum van deze beschikking voorafgaat?

2.

Staat het gemeenschapsrecht eraan in de weg dat een lidstaat voor die lidstaat in vergelijking met het intern gemeenrecht specifiek gunstige nationale verjaringstermijnen succesvol kan inroepen als verweer tegen een door een particulier tegen hem ingestelde procedure ter bescherming van de rechten die de particulier ontleent aan het EEG-verdrag, in een geval als dat voorgelegd door de nationale rechter, waarin deze specifiek gunstige nationale verjaringstermijnen tot gevolg hebben dat de terugvordering van heffingen die aan de lidstaat betaald zijn op grond van een gemengd stelsel van steun en heffingen dat niet enkel deels onrechtmatig, maar tevens deels onverenigbaar bleek te zijn met het gemeenschapsrecht, onmogelijk wordt gemaakt, terwijl de strijdigheid met het gemeenschapsrecht pas werd vastgesteld door het toenmalige Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen na het verstrijken van die specifiek gunstige nationale verjaringstermijnen, zelfs als de onrechtmatigheid eerder bestond?